De kantonrechter stelt vast dat de werkgever het loon van de werknemer vanaf 20 oktober 2022 om twee redenen niet heeft uitbetaald.
- Het gaat in de eerste plaats om een loonopschorting op grond van artikel 7:629 lid 6 BW omdat de werknemer op 20 september 2022 niet kon verschijnen op een afspraak bij de bedrijfsarts van de arbodienst, aangezien hij op medische gronden verhinderd was en hij zonder bericht van verhindering niet is verschenen op de nieuwe afspraak op 19 oktober 2022.
- In de tweede plaats is per 21 oktober 2022 een loonstop opgelegd omdat de werknemer volgens de werkgever niet voldoet aan de verplichtingen zoals opgenomen in artikel 7:629 lid 3 BW, waaronder medewerking verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak.
Loonopschorting
Volgens de kantonrechter staat op basis van de verklaring van de arbodienst van 2 januari 2023 voldoende vast dat de werknemer op 20 september 2022 op de afspraak bij de bedrijfsarts is verschenen. Dat deze afspraak niet door kon gaan omdat de werknemer positief getest was op corona, kan hem niet worden verweten.
Uitnodiging (niet) ontvangen
Voor de nieuwe afspraak op 19 oktober 2022 geldt dat de werknemer betwist dat hij hiervoor een uitnodiging heeft ontvangen. De werkgever stelt dat dit telefonisch is gebeurd, maar heeft deze stelling niet nader onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van degene die dit telefoongesprek zou hebben gevoerd. Daarom is in deze procedure niet aannemelijk geworden dat de werknemer een uitnodiging voor de afspraak op 19 oktober 2022 heeft ontvangen. Dit leidt tot de conclusie dat de loopopschorting per 20 oktober 2022 niet op een voldoende grondslag berust.
De kantonrechter overweegt ten overvloede dat er in de periode van 20 oktober 2022 tot nu toe onvoldoende aanleiding was om wegens andere redenen tot opschorting van het loon over te gaan.
Veel pogingen voor contact met werknemer
Op grond van de beschikbare stukken en de stellingen van de werkgever – voor zover deze door de werknemer niet zijn betwist – kan worden vastgesteld dat de werkgever en de arbodienst sinds de ziekmelding op 11 januari 2022 veel pogingen hebben ondernomen om met de werknemer in contact te komen, maar dat dit door toedoen van de werknemer vaak niet is gelukt.
Ziektebeeld werknemer
De kantonrechter acht het op grond van de rapportages van de bedrijfsarts en de verklaring van de huisarts van de werknemer van 4 januari 2023 aannemelijk dat dit deels wordt veroorzaakt door het ziektebeeld van de werknemer.
Werkgerelateerde knelpunten
De bedrijfsarts maakt in zijn rapportages melding van werkgerelateerde knelpunten, maar in deze procedure is niet duidelijk geworden wat daarvan de oorzaak is. De aankondiging van de advocaat van de werkgever op 4 maart 2022 dat het dienstverband zou worden beëindigd, zal in ieder geval niet bevorderlijk zijn geweest voor de verhouding tussen de werknemer en de werkgever.
Bij bedrijfsarts geweest
De kantonrechter constateert dat de werknemer ondanks het voorgaande sinds zijn ziekmelding wel (uiteindelijk) heeft voldaan aan zijn verplichting om bij de bedrijfsarts te verschijnen.
Voor de periode na 19 oktober 2022 geldt dat de werknemer heeft erkend dat hij op 23 november 2022 niet op de afspraak bij de bedrijfsarts is verschenen. Hij heeft echter aan de hand van een rapportage van de bedrijfsarts aangetoond dat hij op 30 november 2022 wel bij de bedrijfsarts is geweest.
Onvoldoende ernstig voor loonopschorting
Nu de werknemer (uiteindelijk) wel voldoet aan zijn verplichting om bij de bedrijfsarts te verschijnen, acht de kantonrechter het feit dat de werknemer ondanks herhaalde verzoeken geen contact met de werkgever heeft opgenomen in de gegeven omstandigheden onvoldoende ernstig om een loonopschorting te rechtvaardigen.
Ernstige financiële problemen
Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat de werknemer door dit gebrekkige contact geen concrete re-integratiemogelijkheden heeft gemist, terwijl de loonopschorting bij hem tot ernstige financiële problemen leidt met mogelijk ernstige gevolgen zoals een huisuitzetting, en dit zijn herstel in de weg staat.
Loonstop
Voor het plan van aanpak geldt dat de werkgever dit door een omissie aan zijn kant pas op 25 november 2022, dus ruim na het opleggen van de loonstop, aan de werknemer heeft gestuurd. De werknemer heeft dit plan van aanpak weliswaar niet – zoals impliciet verzocht – vóór 1 december 2022 ondertekend geretourneerd, maar heeft dit wel op 19 december 2022 gedaan. In aanmerking genomen dat hij daarover moet kunnen overleggen met zijn gemachtigde, acht de kantonrechter dit voldoende tijdig.
Geen grond voor loonstop
De conclusie luidt daarom dat de werknemer zijn verplichting om mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak niet heeft geschonden en dat dit geen grond kan opleveren voor een loonstop.
Voor de eerstejaarsevaluatie geldt dat de werknemer heeft gesteld dat hij ook dit document inmiddels ondertekend aan de werkgever heeft geretourneerd en dat de werkgever dit niet heeft betwist. Ook dit kan dus geen grond opleveren voor een loonstop.
Genezing door werknemer belemmerd of vertraagd?
De werkgever heeft in zijn verweerschrift nog een beroep gedaan op artikel 7:629 lid 3 sub b BW. Los gezien van het feit dat de werkgever in de brieven van 20 en 21 oktober 2022 de loonstop niet op deze grond heeft gebaseerd, geldt dat de werkgever niet heeft onderbouwd waarom naar zijn mening door toedoen van de werknemer de genezing wordt belemmerd en vertraagd. De kantonrechter gaat daarom aan dit argument voorbij.
De conclusie luidt daarom dat de loonopschorting en de loonstop ten onrechte zijn opgelegd.
Loonvordering
De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer om de loonopschorting per 20 oktober 2022 en de loonstop per 21 oktober 2022 op te heffen, toe.
Vast staat dat het loon over de maanden oktober, november en december 2022 niet is uitbetaald. De vordering van de werknemer om de werkgever te veroordelen tot betaling van het verschuldigde loon over deze maanden wijst de kantonrechter daarom toe.
Uitgaande van het salaris van de werknemer van € 1.317,68 bruto per maand, gaat het om een bedrag van € 3.953,04 vermeerderd met 8% vakantiebijslag.
Wettelijke verhoging en rente
De gevorderde wettelijke verhoging wordt, mede gezien de gebrekkige bereikbaarheid van de werknemer, tot een maximum van 20% toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over deze bedragen wijst de kantonrechter ook toe.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 19 januari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:144
Kom ook naar de Cursus Dossieropbouw bij disfunctioneren en alles over de zieke werknemer met docent Stephanie Profijt op 1 juni 2023 (middag) in BCN Utrecht