
Een arbeidsongeschikte werknemer heeft gedurende maximaal 104 weken recht op doorbetaling van 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon. Hiervan mag niet ten nadele, maar wel ten voordele van de werknemer worden afgeweken.
Tussen partijen is in geschil of de dertiende maand een vast loonbestanddeel is geweest in het loon van de werknemer. De werknemer stelt primair dat partijen zijn overeengekomen dat de dertiende maand een vast onderdeel is van het loon, ook bij arbeidsongeschiktheid. Subsidiair stelt de werknemer dat de vaste dertiende maand een verworven recht is geworden.
Wat is de situatie?
De werknemer is in de periode 5 juli 2016 tot en met 31 januari 2022 bij de werkgever in loondienst geweest. In de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen: “Het is aan de beoordeling van werkgever zelf overgelaten of in de maand december overgegaan zal worden tot uitkering van een 13e maand.”
In 2016, 2017 en 2018 is er aan de werknemer door de werkgever een dertiende maand uitgekeerd.
Op 27 augustus 2019 heeft de werknemer zich ziekgemeld. Na een ziekteperiode van twee jaar heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met toestemming van UWV opgezegd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid per 31 januari 2022.
In de jaren 2019, 2020 en 2021 is er aan de werknemer door de werkgever geen dertiende maand uitgekeerd. Partijen hebben tevergeefs gecorrespondeerd over het al dan niet uitbetalen van de dertiende maand over de jaren 2019, 2020 en 2021.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter van oordeel dat de dertiende maand een vast loonbestanddeel is geweest in het loon van de werknemer.
In arbeidsovereenkomst
In de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat het salaris € 2.600 bruto per maand bedraagt, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Daarnaast is opgenomen dat werknemer na de eerste twee wachtdagen recht heeft op doorbetaling van het loon conform de minimale wettelijke vereisten.
Vervolgens is eveneens opgenomen dat het aan de beoordeling van werkgever is overgelaten of in de maand december overgegaan zal worden tot uitkering van een dertiende maand.
Vrijheid om (niet) uit te keren
Alleen op grond van de tekst van de arbeidsovereenkomst is de dertiende maand dus geen vast (onvoorwaardelijk) loonbestanddeel, maar heeft de werkgever de vrijheid om deze wel of niet uit te keren.
Praktijk: 13e maand elk jaar uitgekeerd
De praktijk bij de werkgever is dat de dertiende maand elk jaar wordt uitgekeerd. De werkgever heeft dat bij aanvang van de arbeidsovereenkomst ook aan de werknemer laten weten (zowel in de vacaturetekst als in de e-mail aan de werknemer van 2 juni 2016) en de werkgever heeft dat tijdens de arbeidsovereenkomst altijd zo uitgevoerd tot het moment dat de werknemer arbeidsongeschikt raakte.
Vast loonbestanddeel
Daar komt nog bij dat er twee werkgeversverklaringen zijn waarin is opgenomen dat sprake is van een vaste (onvoorwaardelijke) dertiende maand. Weliswaar is dat gezien de aard en het doel van een werkgeversverklaring niet allesbepalend, maar het speelt wel een rol bij de uitleg van wat partijen zijn overeengekomen.
Dit brengt volgens de kantonrechter mee dat de werknemer redelijkerwijs mocht verwachten dat de dertiende maand een vast bestanddeel was van het loon dat ook bij arbeidsongeschiktheid moest worden uitbetaald.
Aanspraak op 70% dertiende maand
Daarbij overweegt de kantonrechter nog dat de werknemer over 2019, 2020 en 2021 aanspraak maakt en heeft op 70% van de dertiende maanden. Verder ziet de kantonrechter aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen, waarbij de kantonrechter gelet op de omstandigheden – er is sprake van achterstallig loon, maar het was wel verdedigbaar dat niet is betaald – een percentage van 15% billijk oordeelt.
De beslissing
De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat de dertiende maand een vast loonbestanddeel is geweest in het loon van de werknemer;
- veroordeelt de werkgever tot het uitbetalen van 70% van de achterstallige dertiende maanden over 2019, 2020 en 2021 aan de werknemer onder verstrekking van deugdelijke betalingsspecificaties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van deze bedragen tot de dag van de (volledige) betaling, alsmede te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 15% over 70% van de achterstallige dertiende maanden.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18 januari 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:304