
Aangezien de werkgever de aanzegverplichting niet is nagekomen veroordeelt de kantonrechter de werkgever tot betaling van de aanzegvergoeding.
Verder wordt de werkgever veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris over de periode 15 oktober 2021 tot en met maart 2022. Het verzoek tot betaling van de vakantietoeslag en opgebouwde niet-genoten vakantie-uren wijst de kantonrechter af, omdat is gebleken dat de werkgever maandelijks zowel de vakantietoeslag als de opgebouwde niet-genoten vakantie-uren aan de werknemer heeft betaald.
Aanzegvergoeding
Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of de werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van € 1.539,55 bruto, wegens het niet nakomen van de aanzegverplichting van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW.
De werkgever is gehouden tot betaling van de aanzegvergoeding.
Op grond van artikel 7:668 lid 1, onderdeel a, BW moet de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
Uit artikel 7:668 lid 3 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand, als de werkgever deze verplichting in het geheel niet is nagekomen.
Aanzegverplichting niet nagekomen
De kantonrechter oordeelt dat de werkgever de aanzegverplichting in het geheel niet is nagekomen. Vast is komen te staan dat de werkgever de werknemer niet schriftelijk uiterlijk een maand voor het aflopen van het contract voor bepaalde tijd heeft geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst. de werkgever heeft de verschuldigdheid van de aanzegvergoeding ook erkend. Dit betekent dat de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag aan loon voor één maand, te weten € 1.539,55 bruto.
Salarisspecificatie juli 2022
De werkgever heeft verduidelijkt dat hij de gefixeerde schadevergoeding (van twee maandsalarissen) heeft verrekend met de transitievergoeding bij de salarisuitbetaling van de maand juli 2022. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever dit niet had mogen doen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Arbeidsovereenkomst opgezegd
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is na het verstrijken van de bepaalde tijd stilzwijgend voortgezet. Het klopt dat de werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd zonder de opzegtermijn in acht te nemen. Zij heeft de werkgever geschreven: “Aangezien mijn contract tot 14 mei 2022 liep zie ik geen rede tot een opzegtermijn”.
Uit de e-mailcorrespondentie van 2 juni 2022 volgt niet dat de werkgever de werknemer wilde houden aan de opzegtermijn van één maand. De werkgever heeft de werknemer immers geschreven: “(…) je bent niet meer welkom. (…) Nooit meer in de zaak komen!!!”.
Akkoord met onmiddellijke ontslagname
Hiermee heeft de werkgever impliciet ingestemd met de onmiddellijke ontslagname van de werknemer. De werkgever heeft de werknemer ook niet uitdrukkelijk medegedeeld dat zij aanspraak zou maken op een gefixeerde schadevergoeding en deze zou verrekenen bij de eindafrekening van het dienstverband. Dit betekent dat de werkgever ten onrechte een bedrag van € – 3.150,72 bruto aan gefixeerde schadevergoeding heeft verrekend bij de eindafrekening.
Geen transitievergoeding
Omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werknemer zelf is geëindigd – zij heeft immers bij e-mail van 2 juni 2022 ontslag heeft genomen – is de werkgever de transitievergoeding niet verschuldigd. Ter zitting is door de werknemer ook erkend dat zij hierop geen recht heeft. Dit betekent dat de werkgever een bedrag van € 1.575,35 bruto aan transitievergoeding onverschuldigd heeft betaald aan de werknemer.
Achterstallig salaris betalen
Ter zitting is vast komen te staan dat de werkgever het salaris over de maand mei 2022 (periode 5) aan de werknemer heeft voldaan op 23 mei 2022. Het verzoek tot betaling van € 1.549,20 bruto wordt daarom afgewezen.
Wat betreft het achterstallig salaris over de periode 15 oktober 2021 tot en met maart 2022, het volgende. De werknemer heeft betoogd dat de werkgever over voornoemde periode heeft nagelaten om aan haar het wettelijk minimumloon van € 11,06 bruto per uur te voldoen. De werkgever heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. Dit betekent dat de kantonrechter het verzoek tot betaling van het achterstallig loon van tezamen € 427,28 bruto over de periode 15 oktober 2021 tot en met maart 2022 zal toewijzen.
Vakantietoeslag en niet-genoten vakantie-uren
De werknemer maakt aanspraak op betaling van niet-genoten vakantie-uren over de periode 26 april 2022 tot en met 22 mei 2022 en betaling van de vakantietoeslag over de periode 15 oktober 2021 tot en met 22 mei 2022. De kantonrechter wijst deze verzoeken af en licht dit als volgt toe.
Salaris inclusief vakantietoeslag en niet-genoten uren
Ter zitting heeft de werkgever onbetwist aangevoerd dat hij altijd aan de werknemer het salaris inclusief vakantietoeslag en niet-genoten vakantie-uren heeft uitbetaald, zoals ook blijkt uit de door ingebrachte salarisspecificaties. De werknemer heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. De kantonrechter zal het verzoek tot betaling van de niet-genoten vakantie-uren en de vakantietoeslag daarom afwijzen.
Wettelijke verhoging en rente
De werkgever is de wettelijke verhoging en de wettelijke rente verschuldigd
Omdat de werkgever in verzuim is met de tijdige betaling van voornoemde bedragen – met uitzondering van de aanzegvergoeding, omdat de aanzegvergoeding zich niet als loon kwalificeert – is hij de wettelijke verhoging verschuldigd. De kantonrechter stelt de wettelijke verhoging vast op 10%.
De wettelijke rente is de werkgever ook verschuldigd over voornoemde bedragen vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van voldoening.
Bruto-netto-specificaties verstrekken
Het verzoek tot overlegging van deugdelijke bruto-netto-specificaties met betrekking tot de eindafrekening en een correcte jaaropgaaf over 2021 en 2022 wijst de kantonrechter ook toe. De kantonrechter zal hier geen dwangsommen aan verbinden, omdat de noodzaak hiertoe niet is gebleken.
De werkgever hoeft de buitengerechtelijke kosten niet te betalen.
De werknemer heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter wijst dit verzoek daarom af.
De proceskosten komen voor rekening van de werkgever, omdat hij ongelijk krijgt.
De beslissing
De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot:
- betaling aan de werknemer van € 1.539,55 bruto aan aanzegvergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van verschuldigdheid tot aan de dag van de gehele betaling;
- betaling aan de werknemer van € 427,28 bruto aan achterstallig salaris over de periode 15 oktober 2021 tot en met maart 2022, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 10 % en de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot de dag van algehele voldoening;
- overlegging van deugdelijke bruto/netto-specificaties met betrekking tot de eindafrekening en een correcte jaaropgaaf over 2021 en 2022.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 13 september 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8809