De werknemer is niet geslaagd in de op hem rustende zware bewijslast om aan de hand van een rittenregistratie aan te tonen dat met de auto van de zaak niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Ook de tweede rittenregistratie die de werknemer heeft overlegd, is niet sluitend. De rechtbank oordeelt dat ten onrechte geen loonheffing is ingehouden en afgedragen op basis van het autokostenforfait, de bijtelling. Er is te weinig loonheffing betaald. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
Waar gaat deze zaak over?
De inspecteur van de Belastingdienst heeft op verzoek van de werknemer bij beschikking van 13 november 2013 een ‘verklaring geen privé gebruik auto’ aan de werknemer afgegeven.
De werknemer heeft in 2018 een auto ter beschikking gesteld gekregen van zijn werkgever. Over de waarde van deze auto is door de werkgever van de werknemer geen loonheffing ingehouden.
Bij brief van 10 januari 2019 heeft de inspecteur ter controle op de afgegeven verklaring geen privé gebruik de werknemer verzocht om over de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 een vragenformulier “Loonheffingen Geen privégebruik auto” in te vullen en, indien de werknemer daarover beschikt, een rittenregistratie te overleggen.
Eerste rittenregistratie
Met dagtekening 27 januari 2019 heeft de werknemer een ingevuld vragenformulier over het privégebruik van de auto met daarbij een rittenregistratie aan de inspecteur toegezonden (de eerste rittenregistratie).
Bij brief van 8 maart 2019 wordt de werknemer door de inspecteur in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren, omdat volgens de inspecteur de eerste rittenregistratie niet voldoet aan de wettelijke eisen. In reactie daarop heeft de werknemer onder meer de door de garage uitgedraaide sleutelhistorie en een uitdraai van het grootboek overgelegd.
Omdat niet alle gevraagde informatie is overgelegd, heeft de inspecteur de werknemer bij brief van 12 juli 2019 in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren. In reactie hierop heeft de werknemer een tankoverzicht overgelegd.
Nader bewijs
Bij brief van 21 augustus 2019 wordt de werknemer door de inspecteur nogmaals in de gelegenheid gesteld nader bewijs te leveren, omdat de inspecteur meer informatie nodig heeft om de eerste rittenregistratie te kunnen beoordelen. In reactie hierop heeft de werknemer een uitgebreidere uitdraai van het grootboek overgelegd.
Bij brief van 17 oktober 2019 verzoekt de inspecteur de werknemer om een nadere toelichting, omdat het tankoverzicht niet aansluit bij de eerste rittenregistratie. De werknemer heeft hierop bij brief van 1 november 2019 gereageerd.
Naheffingsaanslag
Met dagtekening 21 november 2019 heeft de inspecteur een ‘Kennisgeving van naheffing en boete over het jaar 2018’ aan de werknemer gezonden. Nadat de werknemer hierop bij brief van 6 december 2019 heeft gereageerd, heeft de inspecteur met dagtekening 6 februari 2020 een ‘Mededeling naheffing en boete over het jaar 2018’ aan de werknemer gezonden.
Met dagtekening 10 maart 2020 is aan de werknemer de naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 21.178. Daarbij is ook een verzuimboete opgelegd van € 5.278 en is bij beschikking tevens € 1.007 aan belastingrente in rekening gebracht.
Tweede rittenregistratie
In bezwaar heeft de werknemer een aangepaste rittenregistratie (de tweede rittenregistratie) overgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar zijn de bezwaren van de werknemer ongegrond verklaard.
In geschil is of de naheffingsaanslag, de verzuimboete en de beschikking belastingrente terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer heeft zich primair op het standpunt gesteld dat hij aan zijn bewijslast heeft voldaan, omdat uit de tweede rittenregistratie blijkt dat hij niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden met de auto en subsidiair heeft hij aan zijn bewijslast voldaan door ander bewijs te leveren. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft de werknemer in beroep onder meer e-mailcorrespondentie, een analyse van de vorige gemachtigde van de werknemer en kopieën van de agenda van de werknemer overgelegd.
De werknemer voert verder aan dat hij in privé de beschikking heeft over twee andere auto’s. Daarnaast is volgens de werknemer het vertrouwensbeginsel geschonden. Ter zitting heeft de werknemer nog aangevoerd dat de verzuimboete te hoog is vastgesteld.
Wat zegt de inspecteur?
De inspecteur heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het pro forma beroep is ingesteld door de B.V. en de B.V. niet als belanghebbende kan worden aangemerkt en subsidiair moet het beroep ongegrond worden verklaard, omdat de naheffingsaanslag, de verzuimboete en de beschikking belastingrente terecht en niet te hoog zijn vastgesteld.
Volgens de inspecteur heeft de werknemer niet voldaan aan zijn bewijslast dat er niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gereden. De rittenregistraties bevatten dermate veel onvolkomenheden en tekortkomingen dat deze niet als het van de werknemer verlangde bewijs kwalificeren. Daarnaast is geen sprake van opgewekt vertrouwen.
Geen aanleiding om beroep niet-ontvankelijk te verklaren
Nu de werknemer ter zitting heeft verklaard dat hij bedoeld heeft namens zichzelf beroep in te stellen en dat het vermelden van de B.V. een kennelijke verschrijving betreft, en gelet op de omstandigheid dat de met het pro forma beroepschrift meegestuurde uitspraak op bezwaar aan de werknemer zijn gericht en de naam van de werknemer vermeld is op het aanvullend beroepschrift, moet volgens de rechtbank het ervoor te worden gehouden dat de gemachtigde van de werknemer het beroep heeft ingesteld namens de werknemer. In de omstandigheid dat in het pro forma beroepschrift en het aanvullend beroepschrift als (mede)indiener van het beroep de B.V. is genoemd, ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Voor zover de werknemer ter zitting heeft gesteld dat de naheffingsaanslag en verzuimboete op grond van artikel 13bis, elfde lid, van de Wet LB aan de B.V., zijnde de inhoudingsplichtige, opgelegd hadden moeten worden, overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 13bis, elfde lid, van de Wet LB wordt de verschuldigde belasting nageheven van de werknemer als hij niet doet blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, tenzij de inhoudingsplichtige wist dat de van de inspecteur afkomstige verklaring geen privégebruik niet juist was.
In dat geval wordt de verschuldigde belasting nageheven van de inhoudingsplichtige. Nog daargelaten dat uit het hierna overwogene volgt dat de verschuldigde belasting terecht is nageheven van de werknemer, is gesteld noch gebleken dat de inhoudingsplichtige wist dat de aan de werknemer verstrekte verklaring geen privé gebruik onjuist was. De stelling van de werknemer slaagt dan ook niet.
Privégebruik auto
Ingevolge artikel 13bis, eerste lid, van de Wet LB moet een voordeel in aanmerking worden genomen wanneer een auto ook voor privédoeleinden aan een werknemer ter beschikking is geteld. Daarbij wordt een auto geacht voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt.
Het vierde lid van artikel 13bis van de Wet LB bepaalt dat als uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderbasis niet meer dan 500 kilometer privé wordt gebruikt er geen bijtelling plaatsvindt. Dit houdt in dat een bijtelling alleen achterwege blijft als de werknemer overtuigend kan aantonen dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Op de werknemer rust in deze aldus een verzwaarde bewijslast. Hiertoe kan een sluitende rittenregistratie worden bijgehouden. Het bewijs mag echter ook op een andere wijze worden geleverd.
Gegevens rittenregistratie
Op grond van artikel 13bis, zevende lid, van de Wet LB, in samenhang bezien met artikel 3.13 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011, moet een rittenregistratie ten minste de volgende gegevens bevatten:
a. merk, type en kenteken van de auto;
b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;
c. per rit:
1°. datum;
2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;
3°. beginadres en eindadres;
4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;
5°. het karakter van de rit.
Werknemer: uitgaan van tweede rittenregistratie
De werknemer heeft ter zitting gesteld dat moet worden uitgegaan van de tweede rittenregistratie. Deze rittenregistratie voldoet echter niet aan wat is bepaald in artikel 3.13, aanhef en onder c, van de Uitvoeringsregeling. Daarnaast wijkt de tweede rittenregistratie af van de eerste rittenregistratie, is ook de tweede rittenregistratie niet sluitend en heeft de werknemer de door de inspecteur geconstateerde verschillen niet betwist.
Routes en extra kilometers niet vermeld
In de tweede rittenregistratie is bovendien ongeveer 3.800 kilometer verantwoord met als omschrijving “omrijkilometers/lunch/werkbezoek/parkeren/diner/overnachtingen/broodje onderweg, parkeren”, terwijl de gereden routes en bezochte adressen voor deze extra kilometers niet zijn vermeld.
Niet geslaagd in bewijslast
Gelet op het voorgaande kan aan de tweede rittenregistratie niet de vereiste bewijskracht worden ontleend. Naar het oordeel van de rechtbank is de werknemer dan ook niet geslaagd in de op hem rustende zware bewijslast om aan de hand van een rittenregistratie aan te tonen dat met de auto niet meer dan 500 kilometer privé is gereden.
De werknemer heeft met wat hij heeft aangevoerd en met de door hem in beroep overgelegde stukken ook anderszins niet doen blijken dat met de auto niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Dat enkele stelling dat de werknemer ook twee andere auto’s tot zijn beschikking heeft, is onvoldoende. De aanwezigheid van andere vervoersmiddelen sluit immers niet uit dat (ook) met de onderhavige auto meer dan 500 kilometer per jaar in privé wordt gereden.
Opgewekt vertrouwen
De werknemer stelt verder nog dat sprake is van opgewekt vertrouwen en verwijst in dat verband naar het in 2008 bij de B.V. ingestelde boekenonderzoek. Ter zitting heeft de werknemer verklaard dat hij destijds zijn rittenadministratie heeft overgelegd en dat de controleambtenaar daar mondeling mee akkoord is gegaan.
Controlerapport
De uitkomsten van voornoemd boekenonderzoek zijn neergelegd in een tot de gedingstukken behorend controlerapport van 6 oktober 2008. In het controlerapport is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“ 8. Privégebruik auto
8.1
Ander bewijs v.w.b. niet privé gebruiken van auto
De inhoudingsplichtige wil met betrekking tot één auto ander bewijs leveren v.w.b. het niet privé gebruiken van de auto. Dit betreft het volgende kenteken [kentekennummer 2] .
Op de volgende wijze kan de inhoudingsplichtige dit bewijs leveren:
De directeur de heer Rijnenberg houdt een kilometeradministratie bij.
8.2
Bijtelling inhoudingsplichtige
De inhoudingsplichtige past voor de volgende kentekens in 2007 een bijtelling van 22% van de cataloguswaarde van de auto toe bij het loon van de desbetreffende werknemer:
(…)”
Beroep op vertrouwensbeginsel faalt
Het beroep van de werknemer op het vertrouwensbeginsel faalt. Nog daargelaten dat het boekenonderzoek betrekking had op de Holding B.V. en niet op de werknemer, kan uit het controlerapport niet worden afgeleid dat de rittenadministratie van de werknemer destijds akkoord is bevonden.
In het controlerapport worden bovendien geen uitlatingen gedaan voor latere jaren. De werknemer heeft verder geen andere stukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen. Daar komt bij dat de werknemer in 2013 de verklaring geen privé gebruik heeft ontvangen, waarbij ook uitleg is verstrekt over hoe een juiste rittenregistratie moet worden bijgehouden.
Conclusie
Nu de werknemer niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, is de rechtbank van oordeel dat er ten onrechte geen loonheffing is ingehouden en afgedragen op basis van het autokostenforfait, de bijtelling. Dat brengt mee dat er te weinig loonheffing is betaald. De naheffingsaanslag is daarom terecht opgelegd.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 14 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:7022
Zie ook het SV-dossier auto van de zaak