
Aanbevelingen OESO
De OESO pleit voor beleid gericht op productiviteit van ondernemingen…
Om loonongelijkheid tegen te gaan ziet de OESO de noodzaak om naast beleid gericht op werkenden (bv. scholing en leven lang ontwikkelen) ook beleid te voeren gericht op ondernemingen. Een eerste component van dat bedrijfsgerichte beleid bestaat wat de OESO betreft uit beleid dat ondernemingen helpt om eventuele achterstanden in productiviteit in te halen.
Reactie kabinet:
De inzet van het kabinet is gericht op het creëren van randvoorwaarden voor productief ondernemerschap. Zoals een goed opgeleide bevolking en vrije toetreding op markten voor het leveren van producten en diensten. Bij deze randvoorwaarden hoort ook het proces van ‘creatieve destructie’. Dat houdt in dat relatief productieve, innovatieve bedrijvigheid na verloop van tijd in de plaats komt van dat relatief minder productieve economische activiteiten.
Met het bedrijvenbeleid zorgt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat ervoor dat bedrijven kunnen floreren en tevens hun bijdrage kunnen leveren aan de brede welvaart van onze samenleving. De maatschappelijke bijdrage van bedrijven bestaat uit het bieden van o.a. werk, inkomen en innovatieve toepassingen die de kwaliteit van ons leven vergroten of oplossingen zijn voor maatschappelijke uitdagingen. Nederland behoort tot de mondiale top van de meest dynamische en concurrerende kenniseconomieën in de wereld en is ook één van de landen met de hoogste arbeidsproductiviteit ter wereld. Door innovatie en ondernemerschap te bevorderen draagt het bedrijvenbeleid bij aan onze welvaartsgroei en het behouden van deze toppositie. Voor meerdere landen zijn aanwijzingen gevonden dat een deel van de bedrijven een groeiende achterstand in productiviteit heeft op koploperbedrijven in hun sector. In Nederland blijkt hier echter geen sprake van te zijn, zo constateerde het CPB in 2018 in de notitie “Koplopers en volgers: geen divergentie in Nederland”.
…voor beleid dat vrijwillige baanmobiliteit bevordert…
Een tweede component van het bedrijfsgerichte beleid dat de OESO aanbeveelt is gericht op het reduceren van marktmacht van bedrijven. De voorkeursroute is wat de OESO betreft het bevorderen van vrijwillige baanmobiliteit met het wegnemen van ‘vermijdbare drempels’. Dat zou de allocatie van arbeidskrachten over ondernemingen verbeteren en tegelijkertijd verschillen in lonen verkleinen.
Als concrete voorbeelden noemt de OESO:
- Wegnemen van wettelijke en contractuele barrières voor mobiliteit. Als voorbeelden noemt OESO bescherming van beroepen en het concurrentiebeding.
- Aanmoedigen van leven lang ontwikkelen en publieke loopbaanbegeleiding uitbreiden van werklozen naar werkenden in gesubsidieerde en niet-standaard banen (zoals zelfstandigen), naar mensen met een gebrek aan schaarse vaardigheden en naar mensen in kansarme regio’s
- Bevorderen van verhuisgedrag en ondersteunen van telewerken.
Reactie kabinet:
Mensen die vrijwillig willen veranderen van baan zijn in de eerste plaats gebaat bij een goed werkende en transparante arbeidsmarkt. Het kabinet zet zich daar voor in. In het coalitieakkoord is afgesproken om de overgang van werk-naar-werk en van uitkering-naar-werk te stimuleren. Onderdeel hiervan zijn instrumenten voor om- en bijscholing die de overstap naar tekortberoepen ondersteunen. Opgedane ervaringen met de regionale mobiliteitsteams in de coronacrisis worden hierbij betrokken. Deze uitwerking zal de komende tijd intensieve afstemming met partijen vergen. Komende zomer zal de minister de Kamer informeren over de contouren van de vormgeving van de arbeidsmarktinfrastructuur.
Bescherming van beroepen komt voor een belangrijk deel voort uit internationale verplichtingen. Daarnaast heeft Nederland de mogelijkheid om zelf regels te stellen aan de uitoefening van bepaalde beroepen. Voorstellen voor nieuwe eisen van beroepsreglementering beoordeelt het kabinet kritisch. Restricties aan de uitoefening van een beroep verhogen immers de regeldruk voor bedrijven, verminderen het aantal potentiële beoefenaars en beperken de beroepsmobiliteit. Dit kan leiden hogere werkloosheid en prijsopdrijvende effecten. De wijze van beoordeling van nieuwe voorstellen voor beroepsreglementering is beschreven in het ‘nationaal actieplan gereglementeerde beroepen’ (Kamerstukken 2014/2015, 24036 nr. 409). Uitgangspunt van de Europese Richtlijn Gereglementeerde beroepen is dat andere lidstaten eveneens terughoudendheid betrachten bij het aan banden leggen van de toegang tot een bepaald beroep. Dit is onder meer van belang voor Nederlandse werkenden die hun beroep in een andere lidstaat willen uitoefenen.
Het concurrentiebeding vormt een contractuele barrière voor mobiliteit die al langer de aandacht heeft van het kabinet. Geheel vermijdbaar is deze barrière in de optiek van de minister niet, omdat gebruik van het concurrentiebeding werkgevers prikkelt om bedrijfsdebiet op te bouwen dat maatschappelijk nuttig is en dat men zonder concurrentiebeding eenvoudiger zou kunnen verliezen. Dergelijk bedrijfsdebiet bestaat bijvoorbeeld uit kennis, reputatie, goodwill en een netwerk van relaties. Gebleken is echter dat ongeveer 1 op de 3 werkgevers het concurrentiebeding als standaardclausule gebruikt. Waarbij het beding vrij breed over het bedrijf wordt ingezet. Ook bij werknemers bij wie er geen specifieke noodzaak voor is. Het gebruik van het concurrentiebeding blijkt zodoende zodanig breed – naar schatting is 37% van de werknemers gebonden aan een concurrentiebeding – dat het tot een ongerechtvaardigde beperking van de noodzakelijke arbeidsmobiliteit kan leiden. In de brief van 25 februari 2022 (Kamerstukken 29544, nr. 1089) heeft de minister de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken, en haar voornemen tot een aanpassing van het concurrentiebeding uitgesproken.
Op het vlak van Leven lang ontwikkelen (LLO) stimuleert het kabinet dat mensen zich gedurende hun loopbaan ontwikkelen. Dit is aanvullend op wat private partijen doen, zij investeren jaarlijks circa € 3,7 miljard. De overheid biedt onder andere het STAP-budget, met een tegemoetkoming voor scholing tot € 1.000 per aanvraag. STAP staat voor Stimulering Arbeidsmarktpositie. Het STAP-budget staat los van de arbeidsrelatie en is beschikbaar voor iedereen: niet alleen werknemers, ook zelfstandigen en werkzoekenden kunnen hier gebruik van maken. In het coalitieakkoord van dit kabinet is extra budget (4 x € 125 mln) uitgetrokken voor het bevorderen van permanente scholing via leerrechten, wat via het bestaande STAP-budget vormgegeven zou kunnen worden. Verder kunnen werkenden, zelfstandigen en werkzoekenden dit jaar nog kosteloos scholing aanvragen bij de crisisregeling NL leert door met inzet van scholing. Via de regeling NL leert door met inzet van sectoraal maatwerk zijn trajecten mogelijk met ontwikkeladvies, ondersteuning, scholing, evc, naar gelang wat nodig is. Tot slot is er in 2022 wederom € 49 miljoen beschikbaar vanuit de subsidieregeling leren en ontwikkelen in het mkb (SLIM-regeling). Hiermee worden werkgevers in het mkb gestimuleerd om te investeren in de leercultuur.
Indien mensen voor een nieuwe baan moeten verhuizen, is de mobiliteit op de arbeidsmarkt sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van een passend woningaanbod. De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal de beschikbaarheid van geschikte woningen verhogen met de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030. Daarnaast is het zijn intentie om de toegang tot betaalbare huur- en koopwoningen te verbeteren voor jongeren, starters en personen met middeninkomens. De bescherming van huurders en kopers wordt eveneens verbeterd.
…en voor beleid gericht op loonverschillen tussen mannen en vrouwen
De belangrijkste aanbevelingen van de OESO ten aanzien van loonverschillen tussen mannen en vrouwen zijn:
- maatregelen gericht op de gelijke verdeling van huishoudelijke en zorgtaken tussen mannen en vrouwen, zoals verlofregelingen en kinderopvang.
- het ondersteunen en aanbieden van flexibiliteit, waaronder telewerk en deeltijdwerk, aan alle werknemers, niet alleen (jonge) ouders, kan bijdragen aan het meer toegankelijk maken van goedbetaalde banen voor vrouwen.
- bevorderen dat vrouwen en mannen gelijk betaald worden voor werk van gelijke waarde, o.a. door antidiscriminatie wetgeving, loontransparantiemaatregelen en sociale dialoog.
Reactie kabinet:
De aanbevelingen van de OESO sluiten voor een belangrijk deel aan bij de ambities die het kabinet heeft. Het is van belang dat mensen in staat zijn werk, zorg en vrije tijd te combineren. Op dit moment ligt een besluit bij de Eerste en Tweede Kamer (in het kader van de voorhangprocedure) waarmee het uitkeringspercentage betaald ouderschapsverlof, vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet betaald ouderschapsverlof per 2 augustus 2022, wordt verhoogd van 50 naar 70 procent. Daarmee wordt het voor ouders aantrekkelijker betaald ouderschapsverlof op te nemen. De aanpassing van de Wet arbeid en zorg maakt bovendien dat ouders, die na afloop van het verlof terugkeren, profiteren van elke verbetering van arbeidsvoorwaarden waarop zij aanspraak hadden kunnen maken indien zij het verlof niet hadden genoten. Tevens maakt het kabinet het aantrekkelijker voor ouders om werk en zorg te combineren door de vergoeding van de kinderopvang te verhogen en deze direct uit te keren aan kinderopvanginstellingen.
Telewerken, ofwel thuiswerken, is door het coronavirus in een stroomversnelling gekomen. Voor veel mensen is inmiddels sprake van hybride werken waarbij het soort taak bepalend is voor de keuze van de locatie van de werkplek. Hybride werken waar dat kan vindt het kabinet een positieve ontwikkeling. Het brengt voordelen mee voor werknemers en werkgevers, draagt bij aan het bereiken van maatschappelijke doelen en past in een moderne cultuur, waarbij we van een aanwezigheidscultuur gaan naar outcomegericht werken en vertrouwen. Met de brief over hybride werken van 20 juni jl. heeft het kabinet gereageerd op de aanbevelingen uit het SERadvies hybride werken en gaf het kabinet een aanzet voor een gestructureerde concrete aanpak in de vorm van de Agenda voor de toekomst van hybride werken.
Verder wordt gewerkt aan het verkleinen van beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. Een brede aanpak op meerdere terreinen is hierbij van belang, omdat beloningsverschillen door vele aspecten worden veroorzaakt en mede samenhangen met de ongelijke positie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Ook controle op loonverschillen is relevant als het gaat om het verkleinen van beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen. Voor het verbeteren van de controle op loonverschillen zal in ieder geval het Europese Richtlijnvoorstel loontransparantie dat op dit moment in Europa wordt behandeld worden gevolgd. Vooruitlopend op besluitvorming over genoemd richtlijnvoorstel beziet het kabinet welke beleidsmaatregelen nog meer in aanmerking komen voor opname in een brede aanpak van loonverschillen.
Reactie op OESO publicatie De rol van ondernemingen bij loonongelijkheid