Het gaat in deze zaak allereerst om de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst en, zo ja, of de tandartspraktijk de overeenkomst in strijd met de bepalingen van Boek 7 BW heeft opgezegd.
Of de tussen partijen gesloten overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst moet worden beoordeeld aan de hand van de criteria van artikel 7:610 BW: dat arbeid wordt verricht, dat loon wordt betaald en dat sprake is van een gezagsverhouding.
Wat is de situatie?
De studente is in augustus 2018 bij MBO Rijnland gestart met de driejarige opleiding tot tandartsassistente in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL). In het kader van haar opleiding heeft zij gesolliciteerd bij de tandartspraktijk.
De tandartspraktijk is een erkend leerbedrijf. Tussen MBO Rijnland als de onderwijsinstelling, de studente en de tandartspraktijk als leerbedrijf is in oktober 2018 een praktijkovereenkomst gesloten met een geplande einddatum van 31 juli 2021.
Naast de praktijkovereenkomst is tussen de studente en de tandartspraktijk een “stage-overeenkomst voor bepaalde tijd” gesloten. De overeenkomst tussen de studente en de tandartspraktijk is mondeling verlengd. Na de oorspronkelijke einddatum op 31 juli 2021 heeft de studente bij de tandartspraktijk nog werkzaamheden verricht.
Op 31 augustus 2021 heeft zij zich ziek gemeld.
Bij brief van 21 oktober 2021 heeft de tandartspraktijk aan de vrouw het volgende bericht:
“Op 1 november 2021 eindigt jouw stage-overeenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege.
Wij hebben jou al de vorige maand mondeling laten weten dat wij géén arbeidsovereenkomst met jou zullen aangaan. Dit houdt in dat je laatste werkdag zal zijn op 31 oktober 2021.
De eindafrekening van je stagevergoeding zal plaatsvinden in november 2021. (…)”
De studente is in november 2021 gestopt met haar studie. De uitschrijving is op 16 november 2021 definitief gemaakt.
Stageovereenkomst
Volgens de tandartspraktijk is sprake van een stageovereenkomst.
Een stageovereenkomst vertoont vaak de kenmerken van een arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke ervaring moet worden opgedaan door in het kader van de opleiding arbeid te verrichten die vergelijkbaar is met de arbeid van een gewone werknemer. Er wordt dan ook arbeid verricht onder begeleiding (gezagsverhouding) en er wordt een stagevergoeding (loon) betaald.
Werkzaamheden in belang van opleiding?
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan in bepaalde situatie naast een stageovereenkomst ook sprake zijn van een arbeidsovereenkomst. Daarvoor geldt als maatstaf of de werkzaamheden die worden verricht naar de bedoeling van partijen zozeer gericht zijn op het uitbreiden van eigen kennis en ervaring (mede gelet op het voltooien van de opleiding), dat niet kan worden gesproken van een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt om voor de andere arbeid te verrichten.
Het komt er op aan of het verrichten van de werkzaamheden in overwegende mate in het belang is van de opleiding die wordt gevolgd of dat het primaire doel van de arbeidsprestatie verschuift naar een (actieve) bijdrage aan de verwezenlijking van het primaire doel van de onderneming.
Wat zegt de vrouw?
De vrouw stelt dat zij arbeid heeft verricht dat diende tot verwezenlijking van het primaire doel van de tandartspraktijk als werkgever. Zij assisteerde aan de tandartsstoel tijdens behandelingen, opende de praktijk, controleerde de voorraad, plaatste bestellingen, diende achter de balie en prepareerde de behandelkamer en de instrumenten. Dit deed zij zelfstandig en zij functioneerde en presteerde niet anders dan de andere tandartsassistenten.
Wat zegt de tandartspraktijk?
Tegenover de stelling van de vrouw dat sprake is van een arbeidsovereenkomst heeft de tandartspraktijk aangevoerd dat de vrouw niet zelfstandig werkte, maar altijd onder toezicht en instructie van de tandarts. Andere tandartsassistenten voeren daartegenover zelfstandig en zonder toezicht van de tandarts bij patiënten taken uit, zoals het geven van poetsinstructie, het verwijderen van tandsteen en het polijsten van het gebit.
Kostenpost
De vrouw is voor de tandartspraktijk uitsluitend een kostenpost geweest, zonder dat daartegenover enige productieve arbeid heeft gestaan. Het is juist dat de vrouw enkele werkzaamheden op enig moment zelfstandig heeft uitgevoerd, zoals het openen en sluiten van de praktijk, het schoonmaken van de gebruikte ruimte en instrumenten, het maken van afspraken met patiënten, baliewerkzaamheden en het doen van bestellingen. Deze werkzaamheden werden wel gecontroleerd. Dat de vrouw na verloop van tijd zelfstandig werkzaamheden is gaan uitvoeren maakt niet dat om die reden op enig moment kan worden gesproken van een arbeidsovereenkomst.
Kantonrechter: arbeidsovereenkomst
De kantonrechter is van oordeel dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen en overweegt daartoe het volgende.
Niet in geschil is dat de overeenkomst tussen partijen is gesloten in het kader van de BBL-opleiding van de vrouw voor variabele uren per week voor de duur van tenminste 3 jaar. Dat gedurende de samenwerking sprake is van meer of minder intensieve begeleiding en leren hangt daarmee samen, met name waar het ziet op de specialistische handelingen bij de tandartsstoel waarin de vrouw stap voor stap aan de hand is genomen. Dat de werkzaamheden van de vrouw in overwegende mate in het teken stonden van het opdoen van kennis en in het belang van de opleiding is naar het oordeel van de kantonrechter daaruit niet komen vast te staan.
Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd komt naar voren dat de vrouw zelfstandig aan de slag was met baliewerkzaamheden, bestellingen, afspraken maken, openen en sluiten en schoonmaakwerkzaamheden. Waaruit de gestelde controle daarop door de tandartspraktijk bestond, is niet nader toegelicht.
Niet alleen als leerling ingezet
Uit de overgelegde Whatsappberichten blijkt verder dat de tandartspraktijk in het uitvoeren van de dagelijkse werkzaamheden rekende op de vrouw en dat zij als vervanging diende bij afwezigheid van andere assistenten. Dat zij alleen als leerling is ingezet en dat, tegenover de betwisting door de vrouw, van een verdere structurele vorm van begeleiding door de tandartspraktijk sprake is geweest, blijkt daaruit niet. Dit strookt ook niet met het verweer van de tandartspraktijk dat de vrouw uitsluitend een kostenpost is geweest, hetgeen de tandartspraktijk ook niet verder heeft onderbouwd.
Profijt van arbeid vrouw
De werkzaamheden van de vrouw bij de tandartspraktijk kunnen daarom niet in overwegende mate worden aangemerkt als activiteiten die waren gericht op het uitbreiden van de eigen kennis en ervaring. Dit mede met het oog op de voltooiing van de opleiding. De arbeid die de de vrouw voor de tandartspraktijk heeft verricht, kwalificeert dan ook als reële arbeid en de tandartspraktijk heeft in die zin profijt gehad van de arbeid van de vrouw. Dat de vrouw nog niet gekwalificeerd was om alle handelingen die door een tandartsassistente worden verricht, te mogen verrichten, maakt dat niet anders.
Tekst overeenkomst niet eenduidig
Gelet op het voorgaande is sprake van arbeid in de zin van artikel 7:610 BW en is de conclusie dan ook dat tussen de vrouw en de tandartspraktijk een (leer)arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Dat boven de overeenkomst “stage-overeenkomst” staat vermeld, maakt dit niet anders en bovendien is de kantonrechter gebleken dat de tekst in de overeenkomst niet eenduidig is, nu enerzijds wordt gesproken over ‘stage’ en anderzijds de overeenkomst als ‘arbeidsovereenkomst’ wordt aangemerkt met de daarbij behorende bedingen en een salaris ter hoogte van het destijds geldende minimumloon. Die onduidelijkheid moet voor rekening van de tandartspraktijk te komen.
Opzegging arbeidsovereenkomst
De tandartspraktijk heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 21 oktober 2021 opgezegd tegen 1 november 2021. De vrouw heeft berust in de opzegging. Daarmee is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst op 1 november 2021 is geëindigd.
Partijen zijn bij aanvang van de overeenkomst overeengekomen dat de vrouw “in dienst treedt voor de bepaalde tijd tot 31 juli 2021” en dat de “overeenkomst eindigt van rechtswege op laatste genoemde datum zonder dat hiervoor enige opzeggingshandeling noodzakelijk is.” Partijen hebben uitsluitend mondeling overleg gevoerd over de verlenging van de overeenkomst na 31 juli 2021.
Ingevolge artikel 7:667, lid 1 BW eindigt een arbeidsovereenkomst van rechtswege, wanneer de tijd is verstreken bij overeenkomst of bij de wet aangegeven.
Artikel 7:668, lid 1 BW bepaalt verder dat de werkgever de werknemer schriftelijk, uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, informeert over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en bij voortzetting, over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten.
De arbeidsovereenkomst wordt ingevolge artikel 7:668, lid 4, sub a BW geacht voor dezelfde tijd, maar ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet, indien de arbeidsovereenkomst vervolgens na het verstrijken van de bepaalde tijd wordt voortgezet en de werkgever de aanzegverplichtingen niet is nagekomen.
Contract voortgezet tot 31 juli 2022
De tandartspraktijk heeft niet uiterlijk een maand voor 31 juli 2021 de vrouw schriftelijk geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en onder welke voorwaarden. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn voortgezet voor een jaar, dus tot 31 juli 2022.
Hoewel het niet ongebruikelijk is om in overeenkomsten met BBL-leerlingen een ontbindende voorwaarde op te nemen, is dat in dit geval niet gebeurd. Dat de overeenkomst dan na het eindigen van de opleiding inhoudsloos zou zijn geworden volgens de tandartspraktijk, moet voor rekening en risico van de werkgever te komen. Ook verder is er geen tussentijdse opzegmogelijkheid tussen partijen overeengekomen.
De tandartspraktijk heeft de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met de vrouw zonder inachtneming van een opzegtermijn, zonder toestemming van UWV en zonder instemming van de vrouw heeft beëindigd, terwijl van een dringende reden voor een ontslag op staande voet niet is gebleken. Het gevolg daarvan is dat de tandartspraktijk de arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW heeft opgezegd.
Uurloon en arbeidsomvang
Partijen zijn bij aanvang van de arbeidsovereenkomst een brutoloon van € 9,68 per gewerkt uur, exclusief 8 procent vakantietoeslag overeengekomen (€ 1.594,20 bruto per maand bij een werkweek van 38 uur) met een arbeidsomvang van een variabel aantal uur per week.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat sprake is van een arbeidsomvang van 32 uur per week, maar heeft dit tegenover de gemotiveerde betwisting door de tandartspraktijk niet nader onderbouwd.
De kantonrechter gaat daarom uit van het door de tandartspraktijk berekende gemiddelde van 77,92 uur per maand tegen een – ook door de vrouw bij brief van 12 maart 2022 als laatstelijk uurloon berekend – bruto uurloon van € 11,80.
Achterstallig loon
De vrouw verzoekt veroordeling van de tandartspraktijk tot betaling van het achterstallig salaris van de maanden september en oktober 2021. Nu vast is komen te staan dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd per 1 november 2021 zal dit verzoek van de vrouw tot betaling van het salaris over de maanden september en oktober 2021 worden toegewezen tot een bedrag van (77,92 x € 11,80 =) € 919,46 bruto per maand exclusief 8 procent vakantiegeld.
Artikel 7:625 BW is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen, zodat de werknemer tijdig over het loon kan beschikken. De tandartspraktijk achtte zich vanwege de stageovereenkomst niet gehouden een vergoeding te betalen voor niet gewerkte uren en heeft om die reden het loon niet betaald. De kantonrechter zal gelet op die omstandigheden de wettelijke verhoging matigen tot 10 procent en wijst de wettelijke rente toe.
Salarisspecificaties
De vrouw verzoekt om de tandartspraktijk te veroordelen tot het verstrekken van de salarisspecificaties vanaf 1 november 2018 op straffe van een dwangsom. Zij heeft dit verzoek ook na de bij verweerschrift overgelegde specificaties gehandhaafd, omdat de specificaties niet kloppen en onnavolgbaar zijn. Er is sprake van sterk fluctuerende uurlonen en gebrek aan registratie van ziekte en verlofdagen, zodat de tandartspraktijk alsnog kloppende en juiste specificaties moet verstrekken, aldus de vrouw.
Dit verzoek wijst de kantonrechter af voor zover het ziet op de salarisspecificaties tot en met augustus 2021. De tandartspraktijk heeft bij verweerschrift al alle salarisspecificaties tot aan die datum verstrekt. Dat en in hoeverre deze specificaties onjuist zijn, is niet komen vast te staan.
De tandartspraktijk wordt wel veroordeeld tot het verstrekken van de salarisspecificaties over de maanden september en oktober 2021, nu over die maanden nog geen uitbetaling heeft plaatsgevonden. De verzochte dwangsom wijst de kantonrechter af, nu er geen reden is aan te nemen dat de tandartspraktijk hieraan geen gevolg zal geven.
Transitievergoeding
Nu de arbeidsovereenkomst door de tandartspraktijk als werkgever is opgezegd zal de kantonrechter de transitievergoeding toekennen. De tandartspraktijk heeft met inachtneming van een arbeidsomvang van 77,92 uur en een bruto uurloon van € 11,80 de transitievergoeding berekend op 993 bruto. De vrouw heeft deze berekening met deze uitgangspunten niet betwist, zodat de tandartspraktijk wordt veroordeeld tot betaling van die vergoeding en daarnaast de wettelijke rente.
Gefixeerde schadevergoeding
De tandartspraktijk heeft de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opgezegd, zodat de vrouw daarom aanspraak maakt op de vergoeding wegens onregelmatige opzegging.
Gelet op de omstandigheden komt het de kantonrechter billijk voor de vergoeding te matigen tot het minimum van het in geld vastgestelde loon voor drie maanden.
De tandartspraktijk heeft bij verweerschrift de gefixeerde schadevergoeding met inachtneming van een arbeidsomvang van 77,92 uur per maand en een bruto uurloon van € 11,80 berekend op € 993 bruto voor één maandsalaris inclusief vakantiegeld (€ 77,92 x € 11,80 x 1,08). Aan vergoeding wordt daarom toegewezen (3 x € 993 =) € 2.979 bruto en daarnaast de wettelijke rente daarover verschuldigd vanaf de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
Billijke vergoeding
De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW.
De vrouw heeft haar verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding van € 40.000 op geen enkele manier onderbouwd of toegelicht.
Hoewel de ontstane onduidelijkheid over de kwalificatie van de overeenkomst en de voortgang daarvan na 31 juli 2021 voor rekening van de tandartspraktijk komt, is de kantonrechter in de gegeven omstandigheden van oordeel dat de vrouw al voldoende compensatie wordt geboden met het toekennen van de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek om een billijke vergoeding daarom af.
Wettelijke premies
De tandartspraktijk heeft geen wettelijke premies afgedragen voor de vrouw , zodat ook geen opbouw van sociale verzekeringen heeft plaatsgevonden. De vrouw verzoekt om de tandartspraktijk te veroordelen de wettelijke premies voor onder andere WW, WIA en WAO af te dragen vanaf het begin tot het einde van het dienstverband, en het salaris juist te verwerken, zodat de vrouw is verzekerd voor de genoemde sociale verzekering, op straffe van een dwangsom. Dit verzoek wordt toegewezen, met dien verstande dat de verzochte dwangsom wordt afgewezen nu er geen reden is aan te nemen dat de tandartspraktijk hieraan geen gevolg zal geven. De tandartspraktijk heeft ter zitting aangevoerd dat indien sprake is van een arbeidsovereenkomst aan dit verzoek te zullen voldoen.
De beslissing
De kantonrechter veroordeelt de tandartspraktijk onder meer:
- tot betaling om aan de vrouw te betalen het achterstallige salaris over de maanden september en oktober 2021 ad 919,46 bruto per maand exclusief 8 procent vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10 procent en onder uitkering van de over deze maanden opgebouwde, maar niet-genoten vakantiedagen, de aldus verhoogde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
- tot het verstrekken van de salarisspecificaties van de maanden september en oktober 2021;
- om aan de vrouw te betalen een transitievergoeding van € 993 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 december 2021 tot aan de dag van de algehele betaling;
- om aan de vrouw te betalen de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 2.979 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 november 2021 tot aan de dag van de algehele betaling;
- de wettelijke premies voor onder andere WW, WIA en WAO af te dragen van het begin tot het einde van het dienstverband.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 14 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4119