Een CEO wordt op staande voet door de werkgever ontslagen. Uit de ontslagbrief blijkt dat de werkgever zestien redenen ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet. Aan de mededeling van de dringende reden worden strenge eisen gesteld. De dringende reden moet zo worden meegedeeld dat het de andere partij onmiddellijk duidelijk is waarom op staande voet wordt opgezegd. Dat is hier niet het geval. Het hof oordeelt – anders dan de kantonrechter – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet.
Honderden pagina’s
Voor de onderbouwing van deze redenen wordt in zestien voetnoten verwezen naar verschillende documenten, Whatsapp-groepen en verschillende bijgevoegde documenten. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de werknemers vier ordners getoond waarin zip- en pdf-bestanden waren opgenomen en welke ordners honderden pagina’s bevatten.
Niet onmiddellijk duidelijk
De werkgever verwijst daarom ter onderbouwing van de vele ontslaggronden naar zeer omvangrijke bijlagen, maar concretiseert niet welke gedragingen van de werknemer hebben geleid tot het ontslag op staande voet. De opgevoerde redenen blijven alle steken in algemene verwijten. Op deze wijze heeft de werkgever niet voldaan aan de mededelingseis van artikel 7:677 BW, aangezien voor de werknemer niet onmiddellijk duidelijk was en kon zijn waarom hij op staande voet werd ontslagen.
Onderzoek onvolledig
Bovendien wordt in de ontslagbrief verwezen naar onderzoek door Integis, maar het hof acht het onderzoek door Integis onvolledig. Gelet op de aankondiging van de werkgever op 25 augustus 2020 dat het onderzoek door Integis enkele weken in beslag zou nemen, terwijl uit de e-mail van 29 augustus 2020 bleek dat het onderzoek nog niet was begonnen (‘will carry out’), kon het onmogelijk zo zijn dat de onderzoeksresultaten, althans voldoende betrouwbare voorlopige onderzoeksresultaten, op 31 augustus 2020 bekend waren. Daar komt bij dat de werknemer was toegezegd dat hij in het kader van het onderzoek zou worden gehoord, hetgeen niet is gebeurd. Van hoor- en wederhoor, toch een wezenlijk onderdeel van een deugdelijk onderzoek, is daarom geen sprake geweest.
Recht op vergoedingen
De werknemer heeft recht op een transitievergoeding, de contractuele beëindigingsvergoeding en een billijke vergoeding. Het verzoek van de werkgever tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding wordt afgewezen en de werkgever is de werknemer de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. de werkgever kan geen rechten ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding. Daarnaast heeft de werknemer recht op de restantbonus over 2019. De werknemer is niet aansprakelijk voor (een deel van) de onderzoekskosten van de werkgever.
Beslissing hof
Het hof veroordeelt de werkgever om binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking aan de werknemer te betalen:
- de transitievergoeding van € 42.540,83 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2020 tot de dag van voldoening;
- uit hoofde van gefixeerde schadevergoeding een bedrag van € 67.497,18 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 september 2020 tot de dag van voldoening;
- de contractuele beëindigingsvergoeding van € 116.045,88 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 maart 2021 tot de dag van voldoening;
- de billijke vergoeding van € 56.247,65 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2020 tot dag van voldoening;
- het restant van de bonus over het jaar 2019 van € 50.150,08 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 november 2020 tot de dag van voldoening.
Daarnaast veroordeelt de werkgever om binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking aan de werknemer terug te betalen:
- de door hem aan de werkgever voldane onderzoekskosten van € 16.667, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling door de werknemer tot die van de terugbetaling door de werkgever;
- het door hem aan de werkgever ter zake van gefixeerde schadevergoeding voldane bedrag van € 33.164,11 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling door de werknemer tot die van de terugbetaling door de werkgever;
- de proceskostenveroordeling van € 996 en € 997, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling door de werknemer tot die van de terugbetaling door de werkgever.
Verder veroordeelt het hof de werkgever in de kosten van het geding in beide instanties.
Ook verklaart het hof voor recht dat de werkgever geen rechten kan ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding zoals overeengekomen in artikel 10 van de arbeidsovereenkomst.
Uitspraak Hof Amsterdam, 15 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:386