De werkgever is verantwoordelijk voor een deugdelijke urenadministratie. Nu de werkgever geen getrouw beeld geeft van de door de werknemer gewerkte uren en hij de vordering van de werkgever onvoldoende heeft weersproken, moet worden uitgegaan van de door de werknemer op basis van de overgelegde urenadministratie, aldus het hof.
Wat is de situatie?
Van 20 maart 2017 tot 28 juli 2017 was de werknemer voor 24 uren per week op grond van een arbeidsovereenkomst als chauffeur in dienst van de werkgever. De werknemer heeft uitzendkrachten of personeel van de werkgever vervoerd van en naar inleners of klanten van de werkgever, tegen een loon van eerst € 9,43 en recent € 9,51 bruto per uur, te vermeerderen met 8 procent vakantietoeslag.
Bij het beroepen vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van de werknemer afgewezen en de werknemer veroordeeld in de proces- en nakosten met de wettelijke rente over die kosten.
In hoger beroep formuleert de werknemer zes grieven en concludeert de werknemer in de kern dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en de vorderingen I tot en met V (alsnog) zal toewijzen, met veroordeling van de werkgever in de proceskosten van de eerste aanleg en het beroep.
De werkgever weerspreekt het beroep en concludeert in hoofdlijn dat het hof de grieven van de werknemer zal afwijzen en de werknemer hoofdelijk zal veroordelen in de proces- en nakosten van het beroep, met wettelijke rente.
Overuren en beschikbaarheidsuren niet betaald
In dit geding gaat het om een vordering tot betaling van onbetaalde overuren en onbetaalde “on call duty”-uren (beschikbaarheidsuren).
De werknemer legt aan de vorderingen I en II in de kern ten grondslag dat de werkgever tekort is geschoten door niet-nakoming van de werkgeversverplichting om het loon op tijd te betalen.
De werknemer vordert echter geen betaling van loon voor gewerkte uren binnen de overeengekomen arbeidsomvang van 24 uren per week.
Met vordering I vordert de werknemer betaling van onbetaald gebleven overuren die hij stelt als chauffeur in dienst van de werkgever te hebben gewerkt bovenop de overeengekomen arbeidsomvang van 24 uren per week.
Met vordering II vordert de werknemer betaling van onbetaald gebleven beschikbaarheidsuren die hij stelt – buiten de als chauffeur in dienst van de werkgever gewerkte uren – beschikbaar te hebben moeten zijn voor eventuele oproepen.
Geen loon voor overuren
Voor vordering I (onbetaalde overuren) geldt ook het navolgende.
Via met name grief 2 betoogt de werknemer dat vordering I ten onrechte als onvoldoende onderbouwd is afgewezen. De werknemer stelt dat hij in het kader van de arbeidsverhouding veel meer uren heeft gewerkt dan de overeengekomen arbeidsomvang van 24 uren per week en dat de werkgever voor die overuren geen loon heeft betaald.
De werkgever betwist niet dat hij voor dergelijke overuren geen loon heeft betaald, zodat het geding zich in zoverre toespitst op de kwestie (of en) hoeveel overuren de werknemer als chauffeur in dienst van de werkgever – naast de overeengekomen 24 uren per week – heeft gemaakt.
De werknemer licht toe dat hij als chauffeur in dienst van de werkgever vaak al voor zonsopkomst begon te werken, dat hij gedurende de dag ook wel eens heeft gereden en dat hij ook in de avonduren pleegde te werken zodat:
“Dagen van ruim meer dan 10 uur aan werk waren geen uitzondering.”
Urenadministratie
Meer concreet stelt de werknemer op grond van de overgelegde urenadministratie te hebben berekend dat hij in het kader van de arbeidsverhouding in totaal 724,45 uren heeft gewerkt, zodat de werkgever met de betaling van 444,6 uren in totaal (met de voor de laatste twee weken ingehouden 48 uren) 327,85 uren onbetaald zou hebben gelaten, wat bij een uurloon van € 9,51 bruto volgens de werknemer neerkomt op de gevorderde € 3.117,85.
Ter verdere toelichting op de gewerkte uren stelt de werknemer dat het op de overgelegde urenadministratie vermelde eindtotaal van 594,45 uren moet worden vermeerderd met 130 gewerkte (meer)uren, omdat ook op 18 concreet genoemde (maar in die administratie ontbrekende) dagen in mei en juni 2017 zou zijn gewerkt en bovendien zou moeten worden uitgegaan van (niet de daarin weergegeven “Drive Time” maar) de uit die administratie blijkende begin- en eindtijden.
Geen betrouwbaar beeld
Ter betwisting betoogt de werkgever, samengevat, dat het bij die urenadministratie gaat om de van hem zelf afkomstige ritten- of voertuigadministratie, die in 2017 echter nog geen betrouwbaar beeld op persoonsniveau gaf en die dus geen getrouw beeld geeft van de toen door de werknemer gewerkte uren.
Het hof passeert dit betoog als een niet (voldoende) onderbouwde weerspreking van de nader toegelichte en gemotiveerde stellingen van de werknemer . Dit geldt nog temeer nu de werkgever gehouden is om zelf als werkgever steeds een gespecificeerd overzicht te kunnen verstrekken van (onder meer) alle feitelijk gewerkte uren.
Geen nadere toelichting
Voor zover de werkgever ter rechtvaardiging van zijn onvolledige administratie aanvoert dat dit is terug te voeren tot de door de werknemer zelf wederrechtelijk meegenomen tachograafschijven, volstaat (ook) dat niet. Zonder nadere (maar ontbrekende) toelichting is dit door de werkgever gevoerde verweer moeilijk te verenigen met zijn eigen betoog dat zijn administratie in 2017 nog geen betrouwbaar beeld gaf van de door de werknemer gewerkte uren, omdat de chauffeurs volgens de werkgever destijds (zelfs op één dag) afwisselend in verschillende bussen reden, de toen bijgehouden administratie voertuiggebonden en niet persoonsgebonden was en destijds niet van alle voertuigen een rittenadministratie werd bijgehouden.
Voor het overige weerspreekt de werkgever niet (voldoende) gemotiveerd dat de werknemer op de bewuste 18 (in de administratie ontbrekende) dagen in mei en juni 2017 heeft gewerkt.
Drive Time
Het door de werkgever als verweer tegen het gebruik van de door de werknemer uit de administratie overgenomen (niet de ‘Drive Time’ maar) begin- en eindtijden, volstaat ook niet. De werkgever licht namelijk toe dat niet alle geregistreerde activiteit ook ‘Drive Time’ is doordat het kan bestaan uit stationaire activiteiten, zoals (laten) in- en uitstappen en laden en lossen. Hiermee is echter nog niet (voldoende) toegelicht dat en waarom de bedoelde tijd voor de werknemer als chauffeur niet als gewerkte tijd zou gelden.
Onbetaald gebleven overuren: 279,85
Gezien het voorgaande concludeert het hof dat vanwege de onvoldoende weerspreking door de werkgever moet worden uitgegaan van de door de werknemer op basis van de overgelegde urenadministratie voor de arbeidsverhouding in totaal berekende 724,45 gewerkte uren. Verminderd met de onbestreden betaling door de werkgever van 444,6 uren, becijfert het hof de onbetaald gebleven overuren (niet op het door de werknemer berekende aantal van 327,85 maar) op 279,85 uren.
Omdat de werknemer niet (voldoende) motiveert waarom deze overuren tegen het laatst verdiende uurloon van € 9,51 bruto zouden moeten worden afgerekend, maakt dit vordering I op basis van een te hanteren uurloon van € 9,43 voor een totaalbedrag van € 2.638,99 toewijsbaar. Voor zover de werknemer meer bedoelt te vorderen, onderbouwt hij dat niet (voldoende).
Ook zijn betoog dat hij niet met de noorderzon zou zijn vertrokken of dat de verrekening voor de laatste twee weken ingehouden 48 uren excessief of ongegrond zou zijn, brengt de werknemer niet voldoende kenbaar en onderbouwd naar voren. Zo vertelt de werknemer bijvoorbeeld niets relevants over zijn vertrek en de timing en context daarvan.
Onbetaalde beschikbaarheidsuren
Voor vordering II (onbetaalde beschikbaarheidsuren) geldt ook het navolgende.
Via met name grief 3 stelt de werknemer ter onderbouwing van vordering II dat het volgens de overgelegde urenadministratie ging om totaal 611,58 uren ‘Stop Time’, wat bij een uurloon van € 9,51 bruto zou neerkomen op de gevorderde € 5.816,13.
Ter verdere toelichting stelt de werknemer dat het hierbij ging om tijd die hij niet vrij kon besteden, maar beschikbaar moest blijven om bij oproepen voor de werkgever als chauffeur te werken.
Hoewel de werkgever de gestelde beschikbaarheidsdiensten betwist en de kantonrechter heeft overwogen dat hierover:
“afspraken (kunnen) worden gemaakt. In deze procedure is gesteld noch gebleken dat dat is gebeurd.”,
verduidelijkt de werknemer in beroep verder niet (voldoende) dat, wanneer en/of hoe partijen daarover welke relevante afspraken zouden hebben gemaakt.
Onvoldoende onderbouwing
Voor zover de werknemer in dit verband verwijst naar wat hij ter onderbouwing van vordering I heeft gesteld, ziet dat vooral op door hem gemaakte overuren. Bij gebreke van daarvoor relevante feiten kan dat niet zonder meer dienen ter onderbouwing van naast die overuren ook nog gemaakte beschikbaarheidsuren.
Voor zover de werknemer verder wijst op de hoeveelheid, de tijdstippen en de (korte) duur van veel van zijn gemaakte ritten, zegt dat onvoldoende over (buiten de reguliere arbeidsuren en de overuren) gemaakte beschikbaarheidsuren.
Als de werknemer zich al feitelijk beschikbaar mocht hebben gehouden, ontbreken bovendien voldoende concrete aanwijzingen (waaruit kan volgen) dat hij daartoe in het kader van de arbeidsverhouding ook gehouden was.
Bij gebreke van in het kader van de arbeidsverhouding verrichte beschikbaarheidsdiensten, treft ook de door de werknemer ingeroepen (daarop betrekking hebbende, met name Europese) rechtspraak geen doel.
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat vordering II al vanwege de onvoldoende onderbouwing niet toewijsbaar is.
Eenduidige arbeidsomvang
Zelfs uitgaand van zijn toelichting dat de werknemer tijdens beschikbaarheidsdiensten vaak voor minder dan drie uren werd opgeroepen en kreeg betaald, kan de werknemer niet op grond van het ingeroepen artikel 7:628a BW aanspraak maken op betaling van minimaal drie uren per oproep. Anders dan het geval waar dat wetsartikel op ziet, is hier immers sprake van een eenduidige arbeidsomvang. Bovendien overstijgt de hier overeengekomen arbeidsomvang de arbeidsomvang tot 15 uren per week waar artikel 7:628a BW op ziet.
Beslissing hof
Alles bij elkaar concludeert het hof dat de grieven 1 (grotendeels), 3 en 4 geen doel treffen, terwijl de grieven 1 (deels) en 2 er toe leiden dat vordering I (alsnog) tot een bedrag van € 2.638,99 zal worden toegewezen.
Het hof veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van:
- € 2.638,99 voor overuren, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 augustus 2017 tot de dag van betaling;
- € 527,80 aan wettelijke verhoging voor ontijdige loonbetaling.
Uitspraak Hof ’s Hertogenbosch, 26 oktober 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3252