Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën stuurt de antwoorden op vragen over het artikel ‘Het belastingstelsel zit intussen vol met fouten’ naar de Tweede Kamer.
Knelpunten
In het huidige belastingstelsel kunnen knelpunten optreden. Dit is vaak een uitvloeisel van afwegingen die tussen verschillende doelstellingen van het belastingstelsel moeten worden gemaakt. Zo is het systeem er op gericht om naast het ophalen van voldoende inkomsten bijvoorbeeld de negatieve effecten van belastingheffing op arbeidsparticipatie te beperken en tegelijkertijd eenvoudig en goed uitvoerbaar te blijven. De verschillende doelstellingen liggen niet altijd in elkaars verlengde.
De ambtelijke verkenning ‘Bouwstenen voor een beter belastingstelsel’ duidt verschillende knelpunten die in het huidige belastingstelsel optreden en schetst beleidsopties voor een volgend kabinet om deze knelpunten weg te nemen.
Marginale druk
De marginale druk hangt samen met de wens om inkomensondersteuning aan lage inkomens te geven en tegelijkertijd het systeem betaalbaar te houden. Dit betekent dat als iemand meer gaat verdienen, de inkomensondersteuning afbouwt. Om de marginale druk te verlagen moet er meer of minder worden herverdeeld, of meer geld worden uitgegeven. Hierbinnen probeert het kabinet een zo goed mogelijke balans te vinden. In dit kader heeft het kabinet de marginale druk voor met name middeninkomens verlaagd en maatregelen genomen om de plotselinge uitschieters in de marginale druk te verlagen. Bijvoorbeeld via aanpassingen in de arbeidskorting en het kindgebonden budget, en het afschaffen van de harde inkomensgrens in de huurtoeslag. Tegelijkertijd blijft de marginale druk voor sommige groepen tussen minimumloon en modaal hoog.
Het onderzoek Marginale Druk laat ook zien dat er geen gemakkelijke manieren zijn om de marginale druk te verlagen. Elke variant daarin gaat of gepaard met een budgettaire derving, of met negatieve inkomenseffecten voor met name lage inkomens.
Arbeidsinkomen
De arbeidskorting is bedoeld om het verrichten van betaalde arbeid aantrekkelijker te maken. De arbeidskorting wordt berekend over het arbeidsinkomen. Het arbeidsinkomen bestaat uit hetgeen met tegenwoordige arbeid is genoten uit winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden. Daarnaast worden onder meer uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg en aanvullingen daarop door de werkgever tot het arbeidsinkomen gerekend. Gelet op het doel van de arbeidskorting, is deze niet van toepassing voor loon uit vroegere arbeid, zoals een pensioenuitkering.
1 Ziektewet-uitkering
Een uitkering ingevolge de Ziektewet wordt aangemerkt als arbeidsinkomen als de werknemer een dienstbetrekking heeft. Voor belastingplichtigen die bij het UWV een vrijwillige Ziektewetverzekering hebben afgesloten wordt een eventuele uitkering op grond van die verzekering altijd aangemerkt als arbeidsinkomen. Zzp’ers kunnen bijvoorbeeld zo’n vrijwillige verzekering afsluiten. Een dergelijke zzp’er is dan vergelijkbaar met een werknemer die ziek wordt in een bestaande dienstbetrekking, omdat hij – net als de werknemer die een werkgever heeft – het werk meteen zal hervatten als hij is hersteld.
2 Uitbetalen niet-opgenomen vakantiedagen
Bij het uitbetalen van niet-opgenomen vakantiedagen is sprake van loon uit tegenwoordige arbeid en maakt het inkomen dus onderdeel uit van het arbeidsinkomen. Bij een transitievergoeding is sprake van loon uit vroegere arbeid en maakt het inkomen geen onderdeel uit van het arbeidsinkomen. Voor het onderscheid tussen loon uit tegenwoordige arbeid en loon uit vroegere arbeid is het verband tussen het loon en de tegenpresentatie bepalend. Van loon uit tegenwoordige arbeid is sprake als het loon nauw verband houdt met de in het tijdvak verrichte arbeid waarvoor dat loon een rechtstreekse beloning vormt.
3 Transitievergoeding
Bij een transitievergoeding is sprake van een vergoeding die is betaald in het kader van ontslag en die verband houdt met arbeid die in het verleden is verricht. Dit verklaart de verschillende behandeling van een transitievergoeding en uitbetaling van niet-opgenomen vakantiedagen.
4 Levensloopverlof
Bij loondoorbetaling tijdens verlof, ook tijdens levensloopverlof, is sprake van loon uit tegenwoordige arbeid en dus van arbeidsinkomen. Tot 2012 werd bepaald dat de bedragen die werknemers boven de 61 jaar ontvangen uit een levensloopregeling niet tot het arbeidsinkomen worden gerekend. Met deze bepaling werd een samenloop tussen levensloopverlof en de doorwerkbonus
voorkomen voor werknemers die ouder zijn dan 61 jaar. Voor bestaande gevallen blijft deze bepaling nog tot 1 november 2021, de datum waarop eventueel resterende levenslooptegoed uiterlijk (fictief) tot uitkering komt (het einde van het overgangsrecht van de levensloopregeling), van toepassing. Het genoemde verschil tussen werknemers ouder en jonger dan 61 jaar is dus per 2022
verdwenen.
Inkomensafhankelijke bijdrage
Het systeem van de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) is bewust opgesteld als een mix van een werkgeversheffing en van een bijdrage die de verzekeringsplichtige zelf is verschuldigd. De IAB bestaat dus uit twee componenten, de werkgeversheffing en de door de verzekeringsplichtige zelf verschuldigde bijdrage. Het systeem is zo ontworpen dat de werkgever IAB betaalt voor zijn werknemers die op dat moment bij hem in dienstbetrekking zijn (artikel 42 Zvw).
Over al het inkomen wat niet uit tegenwoordige dienstbetrekking wordt ontvangen, zoals onder meer alimentatie, pensioen, winst uit een onderneming, is de verzekeringsplichtige zelf een bijdrage verschuldigd (artikel 43 Zvw). Individuele aftrekposten, zoals giften, hypotheekrente en alimentatie, passen niet bij een werkgeversheffing.
Met dit systeem is beoogd dat al het box 1-inkomen (zonder aftrekposten) onder de grondslag van de IAB valt, dit is dus zowel het gehele inkomen van de betalende ex-partner, als de alimentatie die de andere ex-partner ontvangt. Hierin is alimentatie niet uniek. Dit systeem geldt namelijk voor elke betaling die iemand doet uit inkomen waarover inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd en welke betaling vervolgens weer tot inkomen leidt voor degene aan wie de betaling plaatsvindt, zoals het bedrag dat iemand betaalt aan een schilder of tuinman. Bij een werkgeversheffing past het dus niet om individuele aftrekposten toe te passen. Bovendien zou dit de complexiteit van het systeem doen toenemen en de uitvoerbaarheid onder druk zetten, aldus de staatssecretaris.
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) is bedoeld voor ouders die arbeid en zorg voor jonge kinderen combineren. Als voorwaarde voor toepassing van de IACK geldt dat het kind ten minste zes maanden van het kalenderjaar op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige (ouder) moet staan ingeschreven in de basisregistratie personen. Het kind moet bij aanvang van het kalenderjaar jonger zijn dan 12 jaar. Deze voorwaarden zijn in de uitvoering goed hanteerbaar. Het hanteren van een dergelijke periode van ten minste zes maanden en de leeftijdsgrens als voorwaarden brengt onvermijdelijk met zich mee dat er belastingplichtigen zullen zijn die (net) niet aan deze eisen voldoen. Dit vindt de staatssecretaris op zichzelf niet onterecht.
Inkomensondersteuning
Inkomensondersteuning, zoals toeslagen, is bedoeld voor burgers die een extra financiële ondersteuning nodig hebben om te kunnen voorzien in hun primaire levensbehoeften (wonen en zorgkosten). De vermogensgrenzen die zijn bepaald voor de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget zorgen ervoor dat burgers die een dergelijke grens overschrijden niet in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. Daarom is het van belang dat burgers de dienst Toeslagen inzicht verschaft in hun volledige box 3-vermogen.
Inkomen uit box 1 en 2
Een ‘spaargeld-bv’ valt in box 2 (inkomen uit aanmerkelijk belang). In de vermogenstoets wordt het vermogen van box 2 buiten beschouwing gelaten, omdat het in box 2 net als in box 1 (inkomen uit werk en woning) vaak gaat om ‘beclaimd’ vermogen dat de belanghebbende nodig heeft om zijn inkomen te verwerven. Aan deze keuze ligt de overweging ten grondslag dat het meetellen
van ondernemings- en aanmerkelijkbelangvermogen slechts een beperkt belang heeft, omdat deze vermogensbestanddelen in de doelgroep van toeslaggerechtigden beperkt voorkomen. Daarom wordt niet het vermogen, maar het inkomen uit de boxen 1 en 2 meegewogen voor het bepalen van de hoogte op toeslagen.
Vijlbrief weet niet hoeveel burgers een ‘spaargeld-bv’ hebben opgericht om te kunnen voldoen aan de vermogenstoets en daarmee in aanmerking te kunnen komen voor toeslagen.
Antwoorden op vragen over het artikel “Het belastingstelsel zit intussen vol met fouten”
Kom ook naar de Cursus Inkomstenbelasting voor de salarisadministrateur