De Belastingdienst heeft op 3 mei 2021 een herzieningsverzoek van VvAA, een collectief van zorgverleners, in behandeling genomen. Het verzoek betreft herziening van het door de dienst ingenomen standpunt over de verschuldigde WW-premie bij variabele beloning. Dit standpunt kwam in december 2020 tot stand, in het kader van de Wet Arbeidsmarkt in Balans (WAB). De Belastingdienst ging destijds niet uit van de lage WW-premie.
VvAA achtte de argumentatie moeilijk te volgen en gebaseerd op onterechte aannames. Op basis hiervan en het (financiële) belang van eerstelijnspraktijken die medewerkers variabel belonen, diende VvAA op 16 april het op 3 mei 2021 in behandeling genomen herzieningsverzoek in.
Vaste contracten
Sinds de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) op 1 januari 2020 betalen werkgevers een lagere WW-premie voor werknemers met een vast contract en een vijf procentpunt hogere premie voor oproepkrachten.
Het doel hiervan is om vaste contracten (voorwaarden: onbepaalde tijd en vaste omvang in uren) te stimuleren. Een vaste beloning voor die vaste uren is géén voorwaarde om te kwalificeren als vast contract. Uitgangspunt was dus een lage premie voor alle vaste contracten die voldoen aan de wél in de WAB genoemde voorwaarden. Eerder werd dit ook informeel door de Belastingdienst bevestigd.
Variabele beloning
Veel werkgevers in de eerstelijnszorg belonen hun werknemers variabel. Vooral in fysiotherapiepraktijken is dit een gebruik met lange historie. Het belang voor deze werkgevers om zeker te zijn over de hoogte van de te hanteren WW-premie is groot.
VvAA vroeg de Belastingdienst daarom eind 2019, vóór inwerkingtreding van de WAB, het uitgangspunt dat de lage premie van toepassing is te bevestigen door hierover een formeel standpunt in te nemen.
Geen helderheid
Na ruim een jaar nam de Belastingdienst een standpunt in. De uitkomst daarvan was lastig te volgen. De uitgangspunten en de argumentatie die aan het standpunt van de Belastingdienst ten grondslag liggen, zijn niet alleen erg summier, maar in de ogen van VvAA voor een groot deel niet juist vanuit arbeidsrechtelijk perspectief.
De uitvoering van het standpunt zou leiden tot een onbedoelde uitwerking van de WAB en forse kostenverzwaring voor de eerstelijnszorg. Al met al een standpunt waarmee VvAA in de praktijk niet uit de voeten kan.
Herziening standpunt
Daarom ging VvAA eind 2020 opnieuw in gesprek met de Belastingdienst. Deze gesprekken bevestigden eerder de overtuiging van VvAA dat het standpunt niet werkbaar is in de praktijk, dan dat er begrip voor was. Reden om een expliciet herzieningsverzoek voor dit standpunt op te stellen. Een brief met een uitgebreid beargumenteerde stelling dat wel degelijk de lage premie van toepassing zou moeten zijn, is op 16 april naar de fiscus verzonden.
Gezien de belangen van de praktijkhouders in de eerste lijn hoopt VvAA voor de zomervakantie uitsluitsel van de Belastingdienst te krijgen.
Bron: VvAA