Van de werkgever had, gelet op het goed werkgeverschap, meer inspanning mogen worden verwacht, aldus de kantonrechter.
In het kort
Als de werknemer de ontvangst van de brief betwist, moet de werkgever feiten of omstandigheden stellen en zo nodig bewijzen waaruit volgt dat de brief is verzonden naar een adres waarvan hij mocht aannemen dat de werknemer daar door hem kon worden bereikt én dat de brief daar is aangekomen. Hoe dit mis kan gaan, lees je in onderstaande uitspraak.
Werkgever stuurt op 19 augustus 2020 per gewone en aangetekende post een opzegbrief. Op 7 september 2020 wordt de aangetekende brief door PostNL bij de gemachtigde van werkgever terug bezorgd. Werkgever doet vervolgens niets. Werknemer bezoekt in januari 2021 het pand waar de opzegbrief (en nog veel meer post) is bezorgd. In een procedure stelt werknemer dat de opzegbrief hem niet (tijdig) heeft bereikt en de opzegging geen werking heeft gehad. De rechter stelt de werknemer in het gelijk. Werkgever moet niet alleen vijf maanden achterstallig loon betalen maar heeft de werknemer ook nog steeds in dienst.
Wat is de situatie?
De werknemer is in 2011 bij werkgever in dienst getreden. Hij werkte als beveiliger en beheerder voor verschillende (prostitutie)panden die werkgever exploiteerde. Op enig moment heeft de werknemer de werkgever laten weten dat hij een bepaald adres als zijn postadres ging gebruiken. De werknemer had uit hoofde van zijn functie toegang tot alle panden van werkgever.
De werkgever heeft begin 2020 besloten om de exploitatie in oktober 2020 te staken. Door de coronacrisis is de uitvoering hiervan versneld. De werkgever heeft in verband hiermee op 20 mei 2020 aan werknemer een aanbod gedaan om de arbeidsovereenkomst te beëindigen door middel van een vaststellingsovereenkomst. De werknemer is daar niet op ingegaan.
De werkgever heeft vervolgens op 26 juni 2020 bij het UWV een aanvraag om toestemming voor het ontslag van werknemer ingediend. Het UWV heeft de werknemer bij brief van 16 juli 2020 aangeschreven en op de hoogte gesteld van het verzoek van werkgever. De werknemer heeft geen verweer gevoerd tegen deze aanvraag.
Bij beslissing van 18 augustus 2020 heeft het UWV de ontslagvergunning verleend, waarbij is bepaald dat werkgever de arbeidsovereenkomst met werknemer tot en met 15 september 2020 kon opzeggen.
Bij brief van 19 augustus 2020, aangetekend en per gewone post verzonden, heeft (de gemachtigde van) werkgever de arbeidsovereenkomst met werknemer opgezegd per 1 oktober 2020. De werkgever heeft de loonbetaling per 1 oktober 2020 gestaakt.
De aangetekende opzeggingsbrief is door werknemer niet in ontvangst genomen en op 7 september 2020 aan het kantoor van de gemachtigde van werkgever geretourneerd.
Medio januari 2021 heeft werknemer in het eveneens aan werkgever toebehorende pand een stapel voor hem bestemde poststukken aangetroffen, waaronder de post van het UWV betreffende de aanvraag voor de ontslagvergunning.
Naar de rechter
De werknemer vordert bij de kantonrechter werkgever onder meer te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 10.000, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. Ook vraagt hij de rechter de werkgever te veroordelen om het loon van € 2.000 per maand te blijven voldoen vanaf de dag van de dagvaarding, althans de dag van het vonnis, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
De werkgever voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
Oordeel kantonrechter
De werknemer heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij de vordering omdat hij al vanaf begin oktober 2020 zonder inkomen zit en in financiële moeilijkheden komt. De werkgever heeft het spoedeisend belang van werknemer betwist en in verband hiermee aangevoerd dat werknemer pas vijf maanden na de laatste loonbetaling, 30 september 2020, de vordering heeft ingesteld.
De kantonrechter is hierover van oordeel dat de omstandigheid dat de werknemer vrij lang heeft gewacht met het instellen van de vordering het aannemen van spoedeisend belang niet in de weg staat. Door werkgever is niet weersproken dat werknemer al geruime tijd zonder inkomen zit en de gestelde dreigende financiële moeilijkheden zijn daarmee voldoende aannemelijk.
Dat werknemer mogelijk een WW-uitkering zou (hebben) kunnen aanvragen doet aan het voorgaande niet af, omdat niet is gebleken dat dit werknemer op de korte termijn (voldoende) soelaas zal bieden.
Opzegging niet (op tijd) bereikt
De kern van de stellingname van werknemer is dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst bij brief van 19 augustus 2020 hem niet, althans niet tijdig, heeft bereikt en dat de ontslagmededeling daardoor op grond van het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) geen werking heeft gehad. Er heeft volgens werknemer daarom geen – rechtsgeldig en effectief – ontslag plaatsgevonden, zodat de arbeidsovereenkomst onverminderd voortduurt en werkgever gehouden is om het loon, ook na 1 oktober 2020, door te betalen.
Daadwerkelijk verklaring ontvangen?
De werkgever heeft niet weersproken dat werknemer de aangetekend verzonden opzegging niet daadwerkelijk heeft ontvangen, maar hij heeft tegen de stellingname van werknemer ingebracht dat uit artikel 3:37 lid 3 BW ook niet volgt dat de ontvanger de verklaring daadwerkelijk moet ontvangen.
Voldoende is dat de verklaring naar een adres is gezonden waarvan de verzender mocht aannemen dat de geadresseerde daar kon worden bereikt en dat de verklaring daar ook daadwerkelijk is aangekomen.
De werknemer wist volgens werkgever dat bij het betreffende pand het postadres, gesloten was, dat dit pand bovendien geen vanaf de straat toegankelijke brievenbus heeft en dat de post hiervoor altijd al op een ander adres werd afgegeven als de deur van het adres gesloten was. Daar werd de betreffende post op stapeltjes op de trap gelegd. Dat gold voor iedereen die dit adres als postadres had.
Het bevreemdt werkgever dat werknemer pas in januari 2021 bij dat adres is binnengelopen. De werkgever stelt zich op het standpunt dat hij onder de zich hier voordoende omstandigheden redelijkerwijs mocht aannemen dat de opzegging werknemer had bereikt. Hij wijst er op dat hij de opzeggingsbrief zowel per aangetekende als per gewone post heeft verzonden.
Geen woonadres
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vast staat dat werknemer met medeweten van werkgever een postadres heeft gekozen op een adres waar hij niet woonachtig is.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het pand inderdaad geen brievenbus heeft die altijd vanaf de openbare weg toegankelijk is voor een postbezorger. Er kan slechts post worden gedeponeerd in een bus die aan de binnenkant van een buitendeur in de zijsteeg hangt, op het moment dat deze deur open is of kan.
Ter zitting hebben partijen verder bevestigd dat in de tijd dat het pand voor activiteiten werd benut, de betreffende deur regelmatig open stond, alsmede dat er dan post in de betreffende bus werd gedeponeerd. Verder is gebleken dat het pand sinds ongeveer maart 2020 is gesloten, zodat daar sindsdien feitelijk geen post meer kan worden bezorgd. Dit laatste tenzij de deur toevalligerwijze open zou hebben gestaan op het moment dat de postbode langskwam, maar daarvan is niet gebleken.
De werkgever heeft verder voldoende aannemelijk gemaakt dat de postbezorgers de voor het betreffende adres bestemde post, indien die niet op dat adres kan worden bezorgd, afgeven op een ander adres. Het feit dat voor werknemer bestemde post daar later door hem is aangetroffen wijst, mede gelet op de onmogelijkheid om sinds maart 2020 op dat adres te bezorgen, ook in deze richting.
Werking verklaring
Volgens artikel 3:37 lid 3 BW, waarnaar beide partijen hebben verwezen, moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt.
Maar ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, heeft werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.
In deze situatie was werkgever ermee bekend dat de post op het betreffende adres in de regel niet kon worden bezorgd en dat deze post op een ander adres werd afgegeven. Daarom kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden geoordeeld dat werkgever er redelijkerwijze van uit mocht gaan dat de voor werknemer bestemde, aan het betreffende adres geadresseerde post, hem zou bereiken en dat de opzeggingsbrief op hetzelfde adres zou aankomen.
In dit geval is het aangetekende exemplaar van de opzeggingsbrief op 7 september 2020 door Post NL aan de gemachtigde van werkgever terugbezorgd, zodat werkgever wist dat werknemer deze brief niet in ontvangst had genomen.
Werkgever was op de hoogte
Verder is ter zitting gebleken dat de bestuurder van werkgever kort nadien heeft vastgesteld dat Post NL op het adres een briefje had achtergelaten met de mededeling waar dit poststuk kon worden afgehaald, dat daar ook de per gewone post verzonden opzeggingsbrief (ongeopend) lag, alsmede dat deze bestuurder al eerder had geconstateerd dat er in het pand (ongeopende) poststukken lagen (volgens de enveloppe onder meer afkomstig van het UWV) die bestemd waren voor werknemer.
Aldus was werkgever er van op de hoogte dat niet alleen de brieven van het UWV aan werknemer betreffende de lopende ontslagaanvraag nog ongeopend in het pand lagen, maar dat werknemer ook de opzeggingsbrief zelf nog niet onder ogen kon hebben gehad.
Goed werkgever
Volgens artikel 7:611 BW zijn de werkgever en de werknemer verplicht zich als een goed werkgever en een goed werknemer te gedragen. De toepassing van artikel 3:37 lid 3 BW kan, gelet op het bepaalde in artikel 7:611 BW, naar het oordeel van de kantonrechter niet los worden gezien van de verhouding waarin partijen tot elkaar stonden.
Voor het zich hier voordoende geval brengt de verplichting uit artikel 7:611 BW voor werkgever mee dat hij, gezien de hiervoor geschetste gang van zaken rond de opzeggingsbrief, zich op 7 september 2020 (de datum dat de aangetekende brief retour kwam bij (de gemachtigde van) werkgever ), had behoren te realiseren dat de opzegging werknemer niet had bereikt en had hij daarom het nodige moeten ondernemen om alsnog ervoor te zorgen dat de opzegging hem ook daadwerkelijk zou bereiken. Gelet op de looptijd van de ontslagvergunning was dat ook nog mogelijk.
Verstrekkend gevolg
De kantonrechter betrekt daarbij dat de opzegging van een arbeidsovereenkomst een zodanig verstrekkend gevolg heeft voor een werknemer dat deze extra inspanning van werkgever als werkgever had mogen worden verwacht. Daarbij komt dat ook niet is gebleken dat werknemer zich bewust aan de ontvangst van de opzegging heeft onttrokken. Het is zelfs aannemelijk dat werknemer er niet eens bekend mee was dat werkgever een ontslagvergunning had verkregen, nu alle van het UWV afkomstige aan hem gerichte post betreffende de ontslagaanvraag nog ongeopend op het adres lag, een feit waar werkgever van op de hoogte was ten tijde van de verzending van de opzeggingsbrief.
Dat werknemer het gesloten adres als postadres heeft opgegeven en, aldus werkgever, niet (tijdig) op het adres is wezen kijken naar post voor hem, maakt het voorgaande onder de beschreven omstandigheden niet anders.
De werknemer heeft dit overigens ter zitting betwist en verklaard dat hij wel degelijk eerder op het adres is geweest, juist omdat hij werkgever wilde aanspreken over het uitblijven van salaris, maar dat hij daar toen niemand heeft getroffen en er ook geen post voor hem op de trap lag. Pas toen hij begin 2021 het kantoor binnen is gegaan, trof hij daar aan hem geadresseerde post aan.
Betaling van loon
De kantonrechter veroordeelt de werkgever daarom tot betaling van loon vanaf 1 oktober 2020.
Partijen twisten verder over de hoogte van het werknemer toekomende loon. De werknemer stelt aanspraak te kunnen maken op netto € 2.000 per maand, waarbij volgens hem een deel via de bank en een deel contant werd voldaan.
De werkgever heeft dit laatste betwist en met verwijzing naar overgelegde loonstroken gesteld dat er per vier weken € 1.919,48 bruto door haar werd betaald.
De kantonrechter oordeelt hierover dat werknemer onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij netto € 2.000 per maand ontving. De in verband hiermee ter onderbouwing door hem overgelegde betalingen per bank dateren uit 2013 en zijn gezien hun ouderdom onvoldoende onderbouwing voor de gestelde loonaanspraak in 2020 en 2021.
Bij de toewijzing van de loonvordering wordt uitgegaan van het door werkgever gestelde loon van €1.919,48 bruto per vier weken, hetgeen neerkomt op € 2.079,44 bruto per maand.
Gerekend vanaf 1 oktober 2020 tot en met 28 februari 2021 telt dit op tot een bedrag van € 10.397,20 bruto, welk bedrag wordt toegewezen. De wettelijke rente over het achterstallige loon zal zoals is gevorderd worden toegewezen.
Verder zal werkgever worden veroordeeld om vanaf 1 maart 2021 € 1.919,48 bruto per vier weken te betalen, tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband.
Uitspraak Rechtbank Noord-Nederland, ECLI:NL:RBNNE:2021:993