Een medewerkster bediening vordert achterstallig loon. Sluiting van het restaurant in verband met corona is in principe voor risico van de werkgever, maar de opgedragen werkzaamheden in het afhaalgedeelte waren gezien de omstandigheden redelijk. De werkgever hoeft daarom alleen de gewerkte uren te betalen en niet de wettelijke verhoging. Dat oordeelt de rechter.
Wat is de situatie?
De werkneemster is op 1 augustus 2017 in dienst getreden bij een restaurant in de functie van medewerker bediening op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 38 uur per week.
De werkgever heeft vanaf 1 april 2020 geen loon meer betaald aan de werkneemster.
Achterstallig loon
Bij brief van 13 juli 2020 heeft de werkneemster aan de werkgever verzocht om het achterstallige loon over de maanden april, mei en juni 2020 binnen zeven dagen per bank aan haar te voldoen.
De werkgever heeft via WhatsApp gereageerd op 22 juli 2020, waarbij hij onder meer het volgende heeft vermeld:
“(…)
Wegens corona-crisis heb ik met [werkneemster] overlegd dat zij op 1 april 2020 tot 31 juli 2020 stop bij [horecagelegenheid] in dienst was. En zij wilt op 01 augustus weer bij [horecagelegenheid] beginnen.”
Na deze reactie van de werkgever heeft de werkneemster een advocaat ingeschakeld die, namens haar, bij brief van 24 juli 2020 opnieuw aanspraak heeft gemaakt op betaling van het achterstallig salaris over de maanden april tot en met juli 2020.
Niet beschikbaar = geen loon
De advocaat van de werkgever heeft daarop gereageerd bij brief van 4 augustus 2020, waarbij zij namens de werkgever heeft gesteld dat de werkgever niet gehouden is tot loonbetaling omdat de werkneemster gedurende de maanden april tot en met juli 2020 niet beschikbaar was voor het verrichten van haar werkzaamheden.
Nadien is verdere correspondentie gevoerd tussen de gemachtigden van beide partijen, maar een en ander heeft niet geleid tot een oplossing van het tussen partijen gerezen geschil.
Naar de rechter
De werkneemster heeft onder meer bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding de werkgever te veroordelen aan de werkneemster te betalen:
- Het (achterstallig) loon ad € 8.536,32 bruto vanaf 1 april 2020 tot nu toe, vermeerderd met het afgesproken loon tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- De wettelijke verhoging te weten (maximaal) 50 procent van € 8.536,32, van het hierboven gevorderde.
Wat zegt de werkneemster?
Aan de vordering heeft de werkneemster het volgende ten grondslag gelegd.
Zij heeft wel degelijk recht op betaling van haar salaris vanaf 1 april 2020. Het verweer van de werkgever gaat volgens de werkneemster niet op. Enerzijds betoogt de werkgever immers dat hij niet gehouden is om het loon van de werkneemster (door) te betalen omdat partijen op 13 juli 2020 een (al dan niet tijdelijke) stop van het dienstverband zijn overeengekomen, terwijl de werkgever anderzijds betoogt dat hij niet gehouden is tot loon(door)betaling aan de werkneemster , omdat zij niet beschikbaar was voor het verrichten van de bedongen werkzaamheden. Naar de mening van de werkneemster zijn die stellingen met elkaar in tegenspraak.
Daarnaast betwist de werkneemster uitdrukkelijk dat zij akkoord is gegaan met een (al dan niet tijdelijke) stop van het dienstverband. De werkneemster betwist ook uitdrukkelijk dat zij in de maanden april, mei, juni en juli 2020 niet beschikbaar is geweest voor het verrichten van haar werkzaamheden voor en bij de werkgever. De werkneemster heeft in die maanden gewoon haar werkzaamheden voor en bij haar werkgever verricht.
De werkneemster heeft op grond van haar arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2020 recht op loon(door)betaling door werkgever, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van (maximaal) 50 procent over de achterstallige loonbetaling.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever heeft de vordering betwist en heeft het volgende aangevoerd:
Vanwege de coronamaatregelen is het restaurantgedeelte van 16 tot en met 20 maart 2020 gesloten geweest. Daarna is alleen het afhaalgedeelte geopend. De werkneemster is vanaf de laatste week van maart 2020 niet meer op het werk verschenen. De werkgever heeft de werkneemster meerdere keren verzocht om in het afhaalgedeelte te komen helpen, zoals bestellingen opnemen, helpen met inpakken en eventueel bestellingen bezorgen, maar de werkneemster wilde alleen komen werken als het restaurantgedeelte weer is geopend.
Redelijk verzoek
Het verzoek om ander werk te verrichten is in deze volgens de werkgever een redelijk verzoek, aangezien de werkzaamheden in het afhaalgedeelte niet zo heel veel anders zijn dan in de bediening. Zeker in coronatijd, waar bedrijven het moeilijk hebben, mag er volgens de werkgever meer flexibiliteit van een werknemer worden verwacht. Op grond van goed werknemerschap had de werkneemster het aangeboden werk niet mogen weigeren, zodat de werkgever meent niet gehouden te zijn tot loonbetaling.
Wat oordeelt de rechter?
Ter zitting heeft de werkneemster erkend dat zij, met uitzondering van 40,55 uur in mei 2020, vanaf 20 maart 2020 tot 3 augustus 2020 geen werkzaamheden heeft verricht bij het restaurant. Heeft de werkneemster toch recht op betaling van haar salaris gedurende die periode?
De werkgever is verplicht het naar tijdruimte vastgestelde loon te voldoen als de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij het geheel of gedeeltelijk niet verrichten van de overeengekomen arbeid in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
De van overheidswege bevolen sluiting van de horeca in verband met het coronavirus is een omstandigheid die voor rekening en risico van de werkgever komt. Indien werknemers als gevolg daarvan niet kunnen werken, moet de werkgever in principe het loon door te betalen.
Voor rekening werkneemster
Mede in het licht van de bijzondere omstandigheden rond de coronacrisis, is de kantonrechter van oordeel dat de door de werkgever opgedragen werkzaamheden redelijk zijn en dat van de werkneemster verwacht had mogen worden dat zij die werkzaamheden zou verrichten, zeker nu de werkgever ook te kennen heeft gegeven dat het geen probleem was als zij haar zoon zou meenemen naar het restaurant.
Uit het voorgaande volgt dat het niet verrichten van de werkzaamheden in redelijkheid voor rekening van de werkneemster behoort te komen. Dit betekent dat de werkgever uitsluitend gehouden is het loon van de werkneemster door te betalen voor de dagen en uren die zij wel heeft gewerkt.
Geen wettelijke verhoging
In de gegeven omstandigheden bestaat voor toewijzing van de door de werkneemster gevorderde wettelijke verhoging geen aanleiding. Daarbij acht de kantonrechter van belang dat voldoende aannemelijk is dat de onderneming van de werkgever in zwaar weer verkeert als gevolg van de coronacrisis, terwijl daarnaast meeweegt dat de werkneemster zich onwrikbaar heeft opgesteld en geweigerd heeft om passende werkzaamheden te verrichten gedurende de periode dat het restaurant in verband met de lockdown gesloten was. Dat onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 3 november 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9951