In het kader van het pensioenakkoord van 5 juni 2019 hebben sociale partners en het kabinet afgesproken te gaan onderzoeken of het mogelijk is om het moment van uittreden onder voorwaarden te koppelen aan het aantal dienstjaren, bijvoorbeeld 45.
Aandachtspunten hierbij zijn de uitvoerbaarheid en het behoud van de AOW als volksverzekering en stabiele basis van ons pensioenstelsel.
Motie onderzoek
In de Eerste Kamer is in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel Verandering koppeling AOW-leeftijd, de motie De Vries ingediend, waarin de regering verzocht wordt een onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor het invoeren van een vergelijkbare regeling als de Italiaanse Quota 100 regeling.
In de motie wordt overwogen dat het rechtvaardig is dat mensen, bijvoorbeeld met zware beroepen, die een lang arbeidsverleden hebben, eerder met pensioen kunnen dan mensen met een kort arbeidsverleden.
Eindrapport
In het eindrapport van de werkgroep zijn de bevindingen van dit onderzoek weergegeven. In de begeleidingsgroep is samengewerkt door vertegenwoordigers van CNV, FNV, VNO-NCW en MKB-Nederland, VCP en SZW.
Het rapport wil een technische analyse bieden en een een weergave van de bevindingen in de werkgroep en bevat geen aanbevelingen.
Vakbond FNV ziet goede aanknopingspunten in het rapport ’45 dienstjaren’ om verder in gesprek te gaan met het kabinet en andere sociale partners over stoppen na 45 jaar werken.
Uit het rapport
Een regeling waarbij het moment van uittreden gekoppeld wordt aan het aantal dienstjaren, kan op verschillende wijze worden vormgegeven. Doel van dit onderzoek is om zo breed mogelijk verschillende voorwaarden en scenario’s te schetsen en daarbij in te gaan op alle implicaties.
Het rapport beschrijft drie scenario’s:
- Het eerste scenario gaat uit van een publieke regeling gefinancierd uit algemene middelen.
- In het tweede scenario treffen werkgevers en werknemers op cao-niveau regelingen. De overheid zou dergelijke regelingen fiscaal kunnen faciliteren.
- Het derde scenario gaat uit van maatwerk door individuele werkgevers en werknemers.
Omvang doelgroep
Voor een globale inschatting van de doelgroep is gekeken naar de potentiële doelgroep in 2026. Het betreft in totaal jaarlijks circa 60.000 personen die potentieel eerder zouden kunnen uittreden. Dat aantal loopt vervolgens verder op door het stijgen van de AOW-leeftijd en de hogere arbeidsparticipatie (van vooral vrouwen).
Verdere vormgeving
Bij de verdere vormgeving van een 45-dienstjarenregeling valt te denken aan een regeling die al dan niet los staat van de AOW en waarbij het moment van uittreden al dan niet meegroeit met de ontwikkeling van de AOW-leeftijd en levensverwachting.
Beschikbaarheid gegevens
Bij de uitvoering van een dienstjarenregeling, speelt de beschikbaarheid van gegevens over het arbeidsverleden een cruciale rol. Voor werknemers kan maximaal tot 1998 worden teruggegaan
op basis van UWV-data.
Een fictief arbeidsverleden voor de periode tot 1998 is uitvoerbaar, maar doet geen recht doet aan het
basisargument van een dienstjarenregeling, omdat dit niet specifiek gericht is op werkenden die op jonge leeftijd de arbeidsmarkt betreden.
Uitgaan van een arbeidsverleden op basis van opleidingsniveau is niet uitvoerbaar omdat het
diplomaregister ook niet ver genoeg teruggaat.
Omkering bewijslast
De beperkte beschikbaarheid van gegevens over het arbeidsverleden is een obstakel voor een eventuele regeling die uitgaat van gewerkte jaren. Als alternatief voor het baseren van arbeidsverleden een fictief arbeidsverleden en bestaande registraties kan gedacht worden aan een omkering van de bewijslast, waarbij de burger zelf het arbeidsverleden of het afronden van de opleiding moet aantonen.
Omdat er voor burgers geen noodzaak was om hun administratie langer te bewaren dan bijvoorbeeld in het kader van de belastingaangifte nodig is, is het zeer waarschijnlijk dat burgers deze informatie niet altijd beschikbaar hebben en dan niet van de regeling gebruik zullen kunnen maken.
Effecten arbeidsmarkt
Een 45-dienstjarenregeling kan zowel op korte als op lange termijn effecten hebben op de arbeidsmarkt. Op korte termijn kunnen werkenden die aan de criteria voldoen eerder uittreden en in dat geval neemt het arbeidsaanbod af.
Ook kan een dienstjarenregeling een negatief werkgelegenheidseffect opleveren, indien de belastingen worden verhoogd ter financiering van de regeling.
Op lange termijn kan een dienstjarenregeling zowel positieve als negatieve (indirecte) effecten op de werkgelegenheid hebben.
De effecten van een cao-regeling zullen zowel op de korte termijn als de lange termijn beperkter zijn
voor het arbeidsaanbod. Wel kan een cao-regeling tot barrières leiden voor de arbeidsmobiliteit.
Kosten publieke regeling
De kosten en het gebruik voor een publieke regeling liggen naar verwachting aanzienlijk hoger dan bij een cao-regeling tussen werkgevers en werknemers, omdat het onderdeel vrijwilligheid in een publieke regeling naar verwachting niet goed is vorm te geven en dus niet leidt tot minder gebruik. Hiervan zou alleen sprake zijn als bij de publieke regeling ook sprake zou zijn van een verplichting te stoppen met werken.
Bij een regeling op cao-niveau lijkt een vrijwillig karakter beter mogelijk, waardoor naar verwachting het gebruik en de kosten voor een dergelijke regeling lager zullen uitvallen.
Het gebruik bij een regeling tussen werkgever en werknemer zal ook afhangen van de wens van werkgevers en werknemers om in een bepaalde sector tot een regeling te komen, van het niveau van de uitkering, de fiscale behandeling (RVU-vrijstelling) en in hoeverre die kan aansluiten op het dienstjarencriterium.
Indien vanwege de (on)uitvoerbaarheid uitgegaan zou worden van een fictief arbeidsverleden voor de periode voor 1998, zouden de budgettaire effecten fors hoger uitvallen.
Reactie FNV
De FNV ziet in de 45 arbeidsjarenregeling een goede opvolger van de tijdelijke RVU-regeling die werknemers nu de mogelijkheid biedt om tot drie jaar voor de AOW te stoppen met werken.
In diverse cao’s zijn afspraken gemaakt op basis van de nieuwe, tijdelijke RVU-regeling. De vakbond verwacht deze regeling in nog heel wat andere cao’s de komende tijd te kunnen afspreken.
Tuur Elzinga, vicevoorzitter FNV en pensioenonderhandelaar:
‘Daarom is het ook belangrijk om snel tot afspraken te komen voor een permanente regeling als de RVU-regeling eind 2025 stopt.’