De kantonrechter heeft bij beslissing van 27 november 2019 geoordeeld dat sprake is van beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werknemer met wederzijds goedvinden en in het verlengde daarvan de verzoeken van de werknemer afgewezen.
De werknemer kan zich met dat oordeel niet verenigen en verzoekt in hoger beroep, onder aanvoering van de drie grieven, vernietiging van de beschikking waarvan beroep onder toewijzing van de oorspronkelijke verzoeken met veroordeling van SRK in de kosten van beide instanties.
Met betrekking tot de grieven en de onderliggende verzoeken overweegt het hof het volgende.
Geen geldige beëindigingsovereenkomst?
Met grief 1 klaagt de werknemer erover dat de kantonrechter – ten onrechte – heeft aangenomen en voor recht verklaard dat er tussen hem en SRK een beëindigingsovereenkomst als omschreven in art. 7:670b BW tot stand is gekomen.
In dat kader voert hij aan dat zonder schriftelijke instemming met beëindiging met wederzijds goedvinden van zijn kant er geen geldige beëindigingsovereenkomst tot stand kan komen. Een dergelijke aan hem ter tekening aangeboden overeenkomst is er niet. Er is ook geen duidelijke en ondubbelzinnige verklaring waarmee de man de beëindiging met wederzijds goedvinden heeft aanvaard.
Met grief 1 raakt de werknemer aan de kern van de voorliggende zaak:
Is de arbeidsovereenkomst van partijen op grond van wederzijds goedvinden op 30 juni 2019 tot een einde gekomen?
Met de kantonrechter beantwoordt het hof die vraag bevestigend. Daartoe is het volgende redengevend.
Naast een beëindigingsovereenkomst die de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigt (sinds de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) moet dat schriftelijk gebeuren, vgl. art. 7:670b BW) kent ons recht twee verschijningsvormen van beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling overleg.
De eerste vorm is beëindiging met wederzijds goedvinden waarbij de ene partij instemt met een voorstel tot beëindiging van de wederpartij.
De tweede vorm is de eenzijdige opzegging van de ene partij waarbij de wederpartij, ook bij een eenzijdige rechtshandeling, die opzegging aanvaardt.
Wederzijds goedvinden
In veruit de meeste gevallen eindigt de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. De ene partij doet daarbij een aanbod tot beëindiging en de wederpartij stemt met dit aanbod in. Met andere woorden: de ene partij verklaart haar wil en de wederpartij verklaart ook te willen wat de andere partij verklaart.
Duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring hoeft niet
Voor het aannemen van een beëindiging met wederzijds goedvinden is dan ook niet vereist dat er sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige wilsverklaring gericht op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals bij een eenzijdige opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer wel vereist is.
Schriftelijke instemming niet vereist
De beëindiging met wederzijds goedvinden kent evenmin als vereiste dat partijen daartoe een (schriftelijke) beëindigingsovereenkomst sluiten of een schriftelijk stuk ondertekenen. Een schriftelijke instemming of schriftelijk goedvinden van de werknemer is dan ook, anders dan de werknemer betoogt, geen totstandkomingsvereiste.
Een instemmende wilsverklaring zoals hier aan de orde, moet worden uitgelegd aan de hand van een waardering van de relevante feiten en omstandigheden, waaronder de in de gedragingen uitgedrukte wil van de instemmende partij en het daardoor bij de wederpartij opgewekte gerechtvaardigde vertrouwen.
Werkgever hield op te bestaan
Dat partijen in dit geval tot wederzijds goedvinden zijn gekomen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst blijkt uit het volgende. SRK hield materieel op te bestaan wegens gebrek aan bestaansrecht.
Vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever is SRK met derden (ARAG en DAS) het gesprek aangegaan en heeft die derden bereid gevonden de werknemers van SRK een arbeidsovereenkomst aan te bieden met (grotendeels) gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden, met behoud van anciënniteit en zonder onderbreking van het dienstverband.
Vervolgens heeft onder de werknemers van SRK een belangstellingsregistratie plaatsgevonden. De werknemers konden onder meer kiezen voor een overstap naar ARAG. Bij het uitblijven van een keuze zou de betreffende werknemer ingevolge overgang van onderneming in dienst komen van DAS. Het voortzetten van het dienstverband bij SRK was dus geen optie.
Arbeidsovereenkomst liep af
Tegen de achtergrond dat SRK ophield te bestaan en alles erop gericht was de personele bezetting van SRK te ontvlechten en alle werknemers elders onder te brengen, moet het de werknemer duidelijk geweest zijn dat zijn arbeidsovereenkomst met SRK ten einde liep en geen toekomst meer had.
Door in het kader van het transitieplan zonder protest met ARAG in gesprek te gaan en met ARAG een arbeidsovereenkomst te sluiten, heeft de werknemer er blijk van gegeven zijn arbeidsovereenkomst met SRK niet voort te willen zetten, dan wel niet mee te gaan naar DAS, de overnemende partij.
Wederzijdse instemming
Waar de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werknemer de insteek was van SRK, zij hield immers op te bestaan, heeft de werknemer er blijk van gegeven met die insteek in te stemmen.
Van de wederzijdse instemming met de beëindiging per 1 juli 2019 geeft de brief van 20 juni 2019 schriftelijk blijk. De brief is gelet op het voorgaande niet te duiden als een (eenzijdige) opzegging van de arbeidsovereenkomst door SRK, zoals de man bepleit heeft.
Het gegeven dat de werknemer – zonder protest en voorbehoud – de bedrijfseigendommen van SRK heeft ingeleverd en zich per 1 juli 2019 niet langer beschikbaar heeft gehouden voor de bedongen arbeid maar bij ARAG aan de slag is gegaan, heeft SRK redelijkerwijs kunnen en mogen opvatten als een bevestiging dat sprake was van wederzijdse instemming met de beëindiging.
Het hof is ook van oordeel is dat het toekennen van de verzochte transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding aan de werknemer naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Goed werkgever
SRK heeft zich als goed werkgever ingespannen voor haar werknemers door, nu zij materieel ophield te bestaan als gevolg van het wegvallen van de overeenkomsten met haar grootste opdrachtgevers, voor haar werknemers bij derden baanzekerheid te arrangeren onder grotendeels gelijkwaardige arbeidvoorwaarden en met behoud van anciënniteit.
Versoberde transitievergoeding
Dat de werknemer te zijner tijd – indien zijn arbeidsovereenkomst voor zijn pensioengerechtigde leeftijd eindigt – slechts in aanmerking komt voor de transitievergoeding zoals die per 1 januari 2020 versoberd is, is geen nadeel dat af kan doen aan de hierboven benoemde redelijkheid en billijkheid.
Zou de man bij SRK in dienst gebleven zijn dan zou een en ander niet anders uitvallen. Daarnaast is het slecht verenigbaar met het wettelijk stelsel en het karakter van de transitievergoeding dat aanspraak ontstaat op een transitievergoeding, ook in het geval de oude werkgever, door bedrijfseconomische omstandigheden gedwongen, een naadloze overgang creëert naar de nieuwe werkgever waarbij (gelijkwaardige) arbeidvoorwaarden en anciënniteit voor de werknemer grotendeels behouden blijven.
Grief 2 behoeft geen bespreking. Deze grief is gebaseerd op het onjuist beoordeelde uitgangspunt dat er geen sprake is van een beëindigingsovereenkomst.
Grief 3 treft geen doel. De grief hangt aan grief 1 en heeft geen zelfstandige betekenis.
Het hof bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de kantonrechter Den Haag van 27 november 2019.
Uitspraak Hof Den Haag, 17 december 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2596