Een werkgever heeft in 2020 recht op een lage-inkomensvoordeel indien bij deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is waarvan het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar gelijk is aan of meer bedraagt dan € 10,29 maar niet meer dan € 12,87.
In artikel 3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet tegemoetkomingen loondomein wordt met ingang van 1 januari 2021 ‘€ 10,29’ vervangen door ‘€ 10,48’ en wordt ‘€ 12,87’ vervangen door ‘€ 13,12’.
Uitgangspunt van hoofdstuk 3 van de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) is dat het lage-inkomensvoordeel (LIV) terecht komt bij de werkgevers die werknemers in dienst hebben of nemen die een minimumloon van 100 tot en met 125 procent van het wettelijk minimumloon verdienen.
Het doel is om het arbeidsmarktperspectief van laaggeschoolde werknemers te vergroten en daarmee de werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt te stimuleren.
Op grond van artikel 3.1, vierde lid, van de Wtl worden de uurloongrenzen, genoemd in artikel 3.1, eerste lid, Wtl bij regeling van de minister van Sociale Zaken jaarlijks aan het begin van het kalenderjaar geïndexeerd overeenkomstig de wijziging van het wettelijk minimumloon per 1 januari van het betreffende jaar. Dit betekent dat de aan het begin van het jaar vastgestelde uurloongrenzen voor het gehele betreffende jaar van toepassing zijn.
Per 1 januari 2021 bedraagt het wettelijk minimummaandloon € 1.684,80. Het wettelijk minimumloon per 1 januari 2020 was € 1.653,60. De indexeringsfactor is dan 1,01887.
Deze rekenregel resulteert in de volgende uurloongrenzen per 1 januari 2021:
Koppeling aan het WML | Uurloongrens |
---|---|
100% WML | € 10,48 |
125% WML | € 13,12 |
Een werkgever heeft in 2021 recht op een lage-inkomensvoordeel indien bij deze werkgever een werknemer in een of meerdere dienstbetrekkingen is waarvan het gemiddelde uurloon in het kalenderjaar gelijk is aan of meer bedraagt dan € 10,48 maar niet meer dan € 13,12.