Dat heeft Hof ’s Hertogenbosch bepaald in een recente uitspraak. Het hof geeft uitleg van een vaststellingsovereenkomst en een uitleg over de bepaling over afkoop van een bovenwettelijke uitkering.
Wat is de situatie?
Een man is op 1 mei 2015 in dienst getreden bij de werkgever in de functie van Hoofd Bedrijfsvoering op basis van een arbeidsovereenkomst voor een jaar, met de mogelijkheid van verlenging. Voorafgaand aan dit dienstverband werkte de man als zelfstandige op ad interim-basis. Het salaris bedroeg € 5.293 bruto per maand.
De werkgever heeft op 29 februari 2016 per 1 mei 2016 het einde van het dienstverband van de werknemer aangezegd.
Onderdeel van de toepasselijke cao (cao Primair Onderwijs 2016-2017) is de Werkloosheidregeling onderwijspersoneel primair onderwijs (Wopo).
Artikelen 16 Wopo luidt:
“Artikel 16. Afkoop
- Op aanvraag van de werknemer kan het recht op bovenwettelijke uitkering worden afgekocht in door de werkgever te bepalen gevallen.
- Partijen kunnen nadere regels stellen aangaande het eerste lid. […]”
Artikel 2 van Regels Inzake afkoop van het recht op bovenwettelijke uitkering, bepaalde op 31 december 2013:
“Artikel 2
1. De betrokkene kan zijn recht op bovenwettelijke uitkering voor de nog resterende duur afkopen indien hij werkzaamheden gaat verrichten als zelfstandig ondernemer dan wel bestaande werkzaamheden als zelfstandig ondernemer uitbreidt.”
Vaststellingsovereenkomst
De werkgever en de werknemer hebben op 4 en 11 mei 2016 ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de werknemer per 1 mei 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten.
In de vaststellingsovereenkomst staat dat de man een outplacementprogramma krijgt van 1.000 euro. Daarnaast krijgt hij een overbruggingsvergoeding voor de periode van werk naar werk van 40.000 euro.
Verder zullen partijen zich inspannen om aan de man een werkloosheidsuitkering te doen toekennen en daartoe de noodzakelijke documenten beschikbaar stellen en verklaringen ondertekenen. Op dezelfde wijze zullen partijen zich inspannen om te voorkomen, dat een eventueel toe te kennen werkloosheidsuitkering geheel of gedeeltelijk ten laste van de werkgever wordt gebracht.
Afwijzing
De werknemer heeft op 25 mei 2016 aan WWplus, de private gemachtigde uitvoerende instantie inzake sociale zekerheid van de werkgever, verzocht om over te gaan tot afkoop van zijn volledige werkloosheidsrechten. WWplus heeft deze aanvraag op 1 september 2016 afgewezen. Ook op het door de werknemer ingediende bezwaar is op 27 januari 2017 afwijzend gereageerd.
Kern van de afwijzing is dat de werknemer niet voldoet aan de voorwaarde – dat de werknemer als zelfstandige aan de slag is, noch mogelijke activiteiten als zelfstandig ondernemer gaat uitbreiden – die wordt gesteld in de toepasselijke set van regelgeving, zoals die voortvloeit uit de cao.
De man is zes weken na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij de gemeente Bergen.
Naar de rechter
De man gaat naar de rechter. Hij vordert dat de ex-werkgever moet betalen: de afkoopsom: de som van de uitkeringstermijnen van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen over de periode van 1 juni 2016 tot 1 februari 2019, een totaalbedrag van € 94.933,25 bruto.
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij recht heeft op afkoop van zijn recht op bovenwettelijke uitkering op basis van onderdeel 5 van de vaststellingsovereenkomst, als uitwerking van artikel 16 Wopo.
Artikel 16 Wopo kent aan de werkgever het recht toe om op aanvraag van de werknemer over te gaan tot afkoop van het recht op bovenwettelijke uitkering. Het betreft, aldus de werknemer een discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag van de werkgever. Omdat de werkgever, zo stelt de werknemer, niet is overgegaan tot het verlenen van medewerking aan de afkoop van volledige werkloosheidsrechten, is hij toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst.
Geen betalingsverplichting
De rechtbank oordeelde dat artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst een inspanningsverbintenis voor de werkgever inhoudt, maar niet een betalingsverplichting opleverde, omdat de werknemer niet aan de voorwaarden voor afkoop, zoals neergelegd in de Wopo, voldeed. De vorderingen van de man zijn op die grond afgewezen.
In hoger beroep
De man gaat in hoger beroep. Met vijf grieven komt de man op tegen de uitleg van de vaststellingsovereenkomst door de rechtbank.
Partijen hebben opgeschreven dat de werkgever volledig zou meewerken aan een eventuele afkoop van de bovenwettelijke uitkering.
Het hof beantwoordt de centrale vraag of de “volledige medewerking” van de werkgever zover gaat dat hij gehouden is – in dit geval – de afkoopsom zelf te betalen, ontkennend.
Of de afkoopbepaling is besproken op de bijeenkomst van 1 april 2016, laten partijen in het midden. Het hof kan voor de uitleg van de afkoopbepaling dus geen argumenten ontlenen aan die bespreking tussen partijen.
Het hof overweegt verder als volgt. In de vaststellingsovereenkomst is expliciet een ‘overbruggingsvergoeding’ van € 40.000 bruto opgenomen. Over de betaling daarvan zijn afspraken gemaakt. De werknemer verklaart in artikel 5 te zullen meewerken aan het voldoen aan de voorwaarden waaraan de werkgever moet voldoen “om de daaraan verbonden uitkeringskosten te doen overnemen door het Participatiefonds”.
Inspanningsverbintenis
Deze wederkerige verklaring van partijen te zullen meewerken aan een eventuele afkoop van de werkloosheidsuitkering en de daaraan verbonden kosten, kan volgens het hof niet worden uitgelegd als een betalingsverplichting maar moet worden begrepen als een inspanningsverbintenis.
Redengevend hiervoor is dat in artikel 5 expliciet wordt bepaald dat partijen zich “zullen […] inspannen” ten aanzien van het doen toekennen van een werkloosheidsuitkering aan de man, terwijl het verlenen van medewerking door partijen aan een eventuele afkoop van de werkloosheidsuitkering en de daaraan verbonden kosten in het verlengde van de inspanningsverplichting wordt genoemd.
De bepaling omtrent de afkoop kan volgens het hof dan ook niet anders worden uitgelegd dan als een (nadere) uitwerking van de in het artikel opgenomen inspanningsverbintenis.
Dat partijen niet onder ogen hebben gezien, althans niet uitdrukkelijk hebben besproken dat voor de man voorwaarden golden (zelfstandig ondernemerschap) om in aanmerking te komen voor afkoop van de werkloosheidsuitkering, in die zin dat alleen in dat geval het Participatiefonds daaraan zou bijdragen, leidt niet tot een ander oordeel.
Van belang daarbij is dat de afkoopregeling voortvloeit uit de cao. Dat in artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst een afspraak wordt gemaakt voor de situatie dat de man “opteert” voor afkoop, waarin de cao voorziet, impliceert dat partijen van de regeling op de hoogte waren en dus ook de ten aanzien van de werknemer geldende voorwaarden kenden, althans deze hadden kunnen kennen.
Niet redelijk
Daarbij komt het volgende. De man is in totaal zes weken werkloos geweest en heeft als overbruggingsvergoeding een bedrag van €40.000 ontvangen, na een dienstverband van een jaar. De door de man voorgestelde uitleg zou betekenen dat hij daarbovenop een bedrag van bijna € 95.000 bruto zou ontvangen. Die uitleg acht het hof in de gegeven omstandigheden, waaronder het maandloon van de man en de relatief korte periode van werkloosheid, niet redelijk.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Limburg.
Uitspraak Hof ’s Hertogenbosch, 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2558