De werkgever is niet verplicht om op grond van het arrest van de Hoge Raad van 8 november 2019 het slapend dienstverband te beëindigen onder toekenning van een (transitie)vergoeding. Dit volgt uit een uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland.
Inzet van deze procedure is de vraag of de werkgever op grond van goed werkgeverschap over moet gaan tot opzegging van het slapende dienstverband met de werknemer onder uitbetaling van een (transitie)vergoeding.
Wat is de situatie?
De man is op 1 maart 1991 in dienst getreden van Arbo Unie. De man is vanaf 27 mei 2013 arbeidsongeschikt als gevolg van een ziekte. Met ingang van 29 september 2014 is aan hem een (vervroegde) IVA-uitkering toegekend. Op 27 mei 2015 is de wachttijd van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte bereikt. In ieder geval vanaf dat moment is het dienstverband slapend. De man bereikt bij leven op 13 september 2021 de AOW-gerechtigde leeftijd. Op die datum zal de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigen.
De werknemer heeft Arbo Unie herhaaldelijk gevraagd om de arbeidsovereenkomst (eerder) te beëindigen onder toekenning van de wettelijke transitievergoeding. Arbo Unie heeft hier afwijzend op gereageerd.
Wat zijn de vorderingen?
De man vordert daarom bij de kantonrechter de werkgever te veroordelen om de arbeidsovereenkomst op te zeggen onder toekenning van ruim 90.000 euro aan (transitie)vergoeding.
Arbo Unie heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Zij betwist onder meer de verschuldigdheid van de (transitie)vergoeding.
Werknemer: geen gerechtvaardigd belang
De werknemer heeft zijn vordering gebaseerd op het Xella-arrest van de Hoge Raad van 8 november 2019. Hij stelt dat Arbo Unie geen gerechtvaardigd belang heeft bij de instandhouding van de arbeidsovereenkomst, terwijl zijn belang bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gelegen in de uitbetaling van de transitievergoeding, dan wel enige andere vergoeding.
Rechter: andere situatie
De kantonrechter stelt vast dat in het Xella-arrest is geoordeeld over de situatie waarbij de wachttijd is geëindigd na 1 juli 2015 en de werkgever bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijdse instemming wegens arbeidsongeschiktheid een vergoeding aan de werknemer verschuldigd is die (in ieder geval deels) wordt gecompenseerd. Dit betekent dat de situatie van de werknemer verschilt van de situatie van de werknemer in het Xella-arrest. Het dienstverband van de man is namelijk al voor de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid (Wwz) op 1 juli 2015 (waarbij de transitievergoeding is ingevoerd) slapend geworden.
Geen compensatie
Partijen zijn het erover eens dat de Arbo Unie geen recht heeft op compensatie van de transitievergoeding.
In zijn brief van 13 december 2019 heeft minister Koolmees van Sociale Zaken laten weten dat het ‘tweede maximum’ niet wordt gehandhaafd. Dit betekent dat de compensatie niet wordt gemaximeerd op het door de werkgever tijdens twee jaar ziekte betaalde loon.
Dienstverbanden voor 1 juli 2015
Op dit moment is nog niet voldoende aannemelijk dat de wetgever met de Wet compensatieregeling transitievergoeding ook een transitievergoeding wil compenseren voor dienstverbanden die al voor 1 juli 2015 zijn gaan slapen. Daarvoor zijn twee redenen aan te wijzen:
- De tekst van het tweede lid van artikel 7:673e BW over de omvang van de transitievergoeding lijkt hieraan in de weg te staan. Daarin staat dat de compensatie niet hoger is dan de transitievergoeding waarop de wet na twee jaar ziekte recht zou geven. Aangezien de transitievergoeding voor 1 juli 2015 niet bestond, zou dat kunnen leiden tot de conclusie dat er geen recht op compensatie is, voor de werkgever die besluit om na juli 2015 voortgezette slapende dienstverbanden te beëindigen onder toekenning van een vergoeding.
- Ook staat in de genoemde brief van de minister: “De compensatie is maximaal de transitievergoeding die is opgebouwd vanaf het begin van het dienstverband tot het moment dat de werknemer twee jaar ziek is”.
Geen wettelijke verplichting
Het is weliswaar zo dat de wetgever een einde wenst te maken aan het verschijnsel ‘slapende dienstverbanden’, maar een wettelijke verplichting voor de werkgever om de arbeidsovereenkomst op te zeggen onder toekenning van een vergoeding als de werknemer twee jaar arbeidsongeschikt is en niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten, ontbreekt, aldus de kantonrechter.
Goed werkgeverschap
De kantonrechter leidt uit het arrest van de Hoge Raad af dat de eis van goed werkgeverschap in elk geval meebrengt dat een werknemer niet in een slapend dienstverband mag worden gehouden om de betaling van de transitievergoeding te ontlopen, terwijl de werkgever voor een compensatie in aanmerking komt.
Gekoppeld aan invoering compensatie
Het is echter niet aannemelijk dat op grond van het Xella-arrest ook een verdergaande verplichting kan worden aangenomen, die betekent dat de werkgever moet meewerken aan de beëindiging van een dienstverband dat voor 1 juli 2015 slapend is geworden onder toekenning van een vergoeding, terwijl de werkgever daar niet voor gecompenseerd wordt. De verplichting om uit hoofde van goed werkgeverschap mee te werken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, koppelt de Hoge Raad immers aan de invoering van de compensatieregeling.
Lagere compensatie
De door de werkgever te verkrijgen compensatie kan onder omstandigheden lager zijn dan het bedrag aan transitievergoeding waarop de werknemer recht zou hebben bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever. Dit is bijvoorbeeld het geval als het totale bedrag aan brutoloon dat de werkgever tijdens de periode van de arbeidsongeschiktheid heeft doorbetaald, lager is dan de wettelijke transitievergoeding, aldus de Hoge Raad.
Geen recht op vergoeding
Op 27 mei 2015 bestond er nog geen wettelijke verplichting tot betaling van een transitievergoeding. Die verplichting is pas met de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid (Wwz) op 1 juli 2015 ontstaan. De werknemer heeft geen recht op een vergoeding. Volgens de kantonrechter is dit niet onredelijk, omdat hij ook geen recht op een (transitie)vergoeding had gehad als Arbo Unie destijds direct een einde aan het dienstverband had gemaakt.
De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat het vrij onwaarschijnlijk is dat een bodemrechter tot het oordeel zal komen dat Arbo Unie op grond van het Xella-arrest over moet gaan tot opzegging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 19 februari 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:563