De structurele overwerkvergoeding, intrinsiek samenhangend met de werkzaamheden als chauffeur, is onderdeel van vakantieloon, aldus Rechtbank Noord-Holland.
Wat is de situatie?
De werknemer is van 16 oktober 2001 tot 1 november 2018 bij de werkgever in dienst geweest als chauffeur, vanaf 1 augustus 2002 voor veertig uren per week.
Op de arbeidsovereenkomst was de algemeen verbindend verklaarde cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing.
De werkgever heeft op 15 maart 2019 aan de werknemer het voorstel gedaan om in ruil voor een eenmalige uitkering van € 750 bruto af te zien van zijn mogelijke aanspraken wegens onvoldoende vergoeding over de genoten vakantiedagen over de periode tot 1 januari 2019.
De werknemer heeft het afkoopvoorstel niet geaccepteerd.
In een brief van 4 april 2019 heeft de werknemer de werkgever verzocht € 5.934,04 bruto aan hem te betalen. Volgens de werknemer is dit het bedrag aan overuren en toeslaguren over de genoten vakantiedagen waarop hij in de periode van 1 april 2014 tot en met 31 oktober 2018 nog recht heeft. De werkgever is niet tot betaling overgegaan.
Wat eist de werknemer?
De werknemer vordert de werkgever te veroordelen om aan hem te betalen: € 5.934,04 bruto aan nog verschuldigde overwerkuren en toeslaguren, met toezending van een specificatie.
Recht op vakantieloon
De werknemer legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag:
In artikel 7:639 BW is bepaald dat een werknemer recht op loon houdt gedurende zijn vakantie. Hiervan kan niet ten nadele van hem worden afgeweken (artikel 7:645 BW).
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft al op 15 september 2011 bepaald dat artikel 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 2003/88) met zich brengt dat het vakantieloon moet overeenstemmen met het gebruikelijke arbeidsloon van een werknemer. Daartoe wordt gerekend elke last die intrinsiek samenhangt met de uitvoering van de taken die de werknemer zijn opgedragen in zijn arbeidsovereenkomst en waarvoor hij een vergoeding ontvangt.
Toeslagen horen tot loon
Uit de loonstroken blijkt dat de werknemer zeer regelmatig heeft overgewerkt en daarvoor ook (overwerk)toeslag heeft ontvangen. Die toeslag is dus een structureel onderdeel van het loon. Die toeslagen zijn echter niet betaald over het door hem opgenomen verlof in de periode van 1 april 2014 tot 1 november 2018, zodat hierop alsnog aanspraak wordt gemaakt.
Wat eist de werkgever?
De werkgever vordert op haar beurt de werknemer te veroordelen om aan haar te betalen:
- € 2.179,51 bruto in verband met teveel opgenomen vakantie-uren;
- € 174,36 bruto als betaalde vakantiebijslag (8%) over de teveel opgenomen vakantie-uren.
De werknemer heeft volgens de werkgever in de periode van 1 april 2014 tot 1 november 2018 146,67 vakantie-uren teveel opgenomen. De waarde hiervan is € 2.179,51 bruto. De werkgever heeft hierover € 174,36 bruto aan vakantiebijslag (8%) betaald. De werknemer heeft meer uren heeft opgenomen dan waarop hij recht had, zodat het loon over dit negatieve verlofsaldo onverschuldigd is betaald en op die grond wordt teruggevorderd.
De werknemer betwist dat hij teveel vakantie-uren heeft opgenomen. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
Wat oordeelt de rechter?
Maken overuren deel uit van het recht op loon tijdens vakantie?
De vordering van de werknemer gaat vooral over de vraag of hij recht heeft op betaling van de toeslag voor gemaakte overuren als onderdeel van het loon dat hij ontving voor opgenomen vakantieverlof.
In artikel 1 van de cao staat dat de bepalingen in de cao een standaardkarakter hebben, tenzij uitdrukkelijk anders is aangegeven. Dit betekent dat – tenzij in een bepaling anders is vermeld – de werkgever niet mag afwijken van de bepalingen in de cao.
In artikel 7:639 BW is geregeld dat een werknemer gedurende zijn vakantie recht op loon behoudt. Hiervan kan niet in het nadeel van de werknemer worden afgeweken.
Loon tijdens verlof
Het recht op loon tijdens verlof is (onder meer) geregeld in artikel 7 van de Richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd.
Artikel 7 van de Richtlijn heeft als opschrift ‘Jaarlijkse vakantie’ en luidt voor zover relevant als volgt:
‘1. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.’
Het HvJ EU heeft uitgelegd hoe dit artikel begrepen moet worden. In het arrest van 15 september 2011 is overwogen: ‘het vereiste van betaling van vakantieloon heeft tot doel, de werknemer tijdens de jaarlijkse vakantie in een situatie te brengen die qua beloning vergelijkbaar is met de situatie tijdens de gewerkte periodes.’
Overuren houden verband met functie
De werkgever heeft niet weersproken dat de door de werknemer gemaakte overuren intrinsiek samenhangen met de taken die hem als chauffeur zijn opgedragen.
Vast staat dus dat de door de werknemer gemaakte overuren rechtstreeks verband houden met de uitoefening van zijn functie als chauffeur.
Structureel overuren
Niet in geschil is dat de werknemer in de periode van 1 april 2014 tot 1 november 2018 structureel overuren heeft gemaakt. Uit de overgelegde salarisspecificaties blijkt dat de vergoeding hiervan een wezenlijk onderdeel van het maandsalaris van de werknemer is. In lijn met het door het HvJ EU geformuleerde doel van loonbetaling tijdens verlof, kan dan ook niet anders worden geconcludeerd dan dat de in de cao opgenomen vergoeding van overuren deel moet uitmaken van het loon waarop de werknemer recht heeft voor opgenomen vakantieverlof in de betreffende periode.
Geen lager loonbegrip
Dat, zoals de werkgever heeft aangevoerd, de cao een standaardkarakter heeft en dat bij de definitie van brutoloon in artikel 3 noch elders in de cao bij de definitie van loon rekening wordt gehouden met overwerk, kan er niet toe leiden dat een lager loonbegrip wordt gehanteerd dan dwingendrechtelijk geldt.
Overuren maken deel uit van het recht op loon tijdens vakantie, waarbij geen onderscheid mag worden gemaakt tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen.
Toeslaguren
De werknemer vordert ook nabetaling van toeslaguren, verschuldigd voor het werken op zaterdag en zondag, over het loon tijdens vakantieverlof. De werkgever heeft gemotiveerd betwist dat de toeslaguren intrinsiek samenhangen met de taken van de werknemer als chauffeur.
Geen deel van vakantieloon
Volgens de werkgever heeft de werknemer een aantal keer desgevraagd in het weekend gewerkt, maar betekent dat niet dat het werken in het weekend intrinsiek samenhangt met zijn taken als chauffeur. De werknemer heeft hier slechts tegenover gesteld dat ook het werken op die dagen gebruikelijk was en dat dit regelmatig van hem werd verwacht. Waarom die uren intrinsiek zouden samenhangen met zijn functie als chauffeur, terwijl het aantal toeslaguren daar niet direct op wijst en die uren ook niet maandelijks werden gemaakt, is door hem niet nader toegelicht. Dit had van de werknemer als eisende partij en gelet op het verweer van de werkgever wel mogen worden verwacht. Niet is komen vast te staan dat de toeslaguren deel uitmaken van het loon tijdens vakantie. De vordering van de werknemer wordt op dit punt afgewezen.
Hoogte vordering
De werknemer maakt volgens de berekening aanspraak op een vergoeding van overuren tijdens vakantieverlof van in totaal € 5.843,36 bruto:
- 2014: € 295,68 bruto (op basis van 176 uur verlof);
- 2015: € 1.252,80 bruto (op basis van 216 uur verlof);
- 2016: € 1.418,56 bruto (op basis van 248 uur verlof);
- 2017: € 1.373,76 bruto (op basis van 216 uur verlof);
- 2018: € 1.502,56 bruto (op basis van 208 uur verlof).
De werknemer heeft steeds het ontvangen bedrag aan overuren in een jaar gedeeld door het aantal gewerkte uren in dat jaar en de uitkomst daarvan vermenigvuldigd met het aantal opgenomen vakantiedagen in dat jaar. Daarbij is aangesloten bij de cumulatieven zoals die op de salarisstroken staan vermeld.
Logische en juiste berekeningen
De manier waarop de werknemer de waarde van een vakantiedag heeft berekend, komt logisch en juist voor, aldus de rechter. De door de werknemer gevorderde bedragen corresponderen ook met het recht op nabetaling van het verschil tussen het reguliere, al uitbetaalde, uurloon en de vergoeding voor de gemaakte overuren tijdens vakantieverlof.
De werkgever heeft geen verweer gevoerd tegen de door de werknemer in zijn berekening betrokken ontvangen overwerkvergoedingen, het aantal gewerkte uren en het aantal opgenomen vakantiedagen, zodat van de juistheid daarvan wordt uitgegaan. Dit betekent dat het over de periode van 1 april 2014 tot 1 november 2018 gevorderde bedrag aan nabetaling van € 5.843,36 bruto wordt toegewezen.
Negatief verlofsaldo
De werknemer heeft gemotiveerd betwist dat hij teveel uren heeft opgenomen. Volgens hem klopt de berekening van de werkgever al niet omdat deze voor de opbouw van vakantie-uren slechts rekent vanaf 1 april 2014 en daarmee voorbij gaat aan het saldo aan verlof dat hij op dat moment had. Ook heeft de werkgever het recht op ATV-dagen volledig buiten beschouwing gelaten.
Onjuist vertrekpunt berekening
De vordering van de werkgever wordt afgewezen. De werkgever heeft geen rekening gehouden met het saldo aan verlof dat de werknemer op 1 april 2014 had. Door volledig aan dit saldo voorbij te gaan, zonder dat is gesteld of gebleken dat dit nihil was, is het vertrekpunt van haar berekening onjuist. Daarbij komt dat uit de cumulatieven op de salarisstroken niet een negatief verlofsaldo blijkt. De werkgever heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die doen twijfelen aan de juistheid van de op de salarisstroken vermelde gegevens.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om aan de werknemer een bedrag van € 5.843,36 bruto te betalen, onder toezending van een specificatie.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 13 februari 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:893