De zaak komt voor de rechter. Is er sprake van een ernstig plichtsverzuim van de kant van de ambtenaar? En hoe zit het met de zorgplicht voor de aangifte van de fiscaal partner? Wat is het oordeel van Rechtbank Amsterdam?
Wat is de situatie?
Bij besluit van 8 oktober 2019 heeft de werkgever besloten de werknemer per 10 oktober 2019 te schorsen met gedeeltelijke inhouding van zijn salaris. De toegang tot de dienstgebouwen is met het bestreden besluit verlengd. In dit besluit is ook het voornemen geuit tot het verlenen van onvoorwaardelijk strafontslag.
De man werkt sinds 2006 bij het ministerie van Financiën. Sinds 1 februari 2018 werkt hij bij het directoraat-generaal Belastingdienst.
De (fiscaal) partner van de man heeft naar aanleiding van de vooringevulde aangifte (via) op 27 maart 2019 een verbeterverzoek bij de Belastingdienst gedaan voor haar aangiften over de jaren 2014-2017. Zij heeft daarbij aangegeven dat het om een vergissing gaat en dat het nooit de bedoeling is geweest om te weinig belasting te betalen.
De man heeft daarna op 1 april 2019 zijn leidinggevende op de hoogte gesteld in dezelfde bewoordingen, dat hij en zijn (fiscaal) partner maximale transparantie willen geven en dat zij alles zullen doen om één en ander te herstellen.
Op 17 mei 2019 heeft een gesprek met de man plaatsgevonden en is besloten hem vanwege de vermoedelijk ernstige integriteitskwestie in het belang van het nadere onderzoek per direct de toegang tot de gebouwen te ontzeggen en hem te schorsen met behoud van bezoldiging.
Na een verzoek tot opheffing van de schorsing volgt op 8 oktober 2019 het bestreden besluit 1, waarbij de schorsing wordt omgezet in een schorsing met inhouding van één derde deel van de bezoldiging gedurende zes weken, een en ander in samenhang met een ook in dit besluit vermeld voornemen tot onvoorwaardelijk strafontslag. Bij bestreden besluit 2 is op 22 november 2019 het strafontslag opgelegd.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever legt aan het strafontslag ten grondslag dat de man onjuiste/onvolledige aangiften IB heeft gedaan over de jaren 2014 tot en met 2017. Niet in zijn aangifte, en ook niet in die van zijn fiscaal partner zijn in die jaren de gelden en tegoeden van het Amerikaanse beleggingsaccount opgegeven, terwijl deze tegoeden behoren tot de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen.
Uit de wetssystematiek volgt dat fiscale partners een zorgplicht hebben voor het doen van een juiste en volledige aangifte voor zichzelf en zijn fiscale partner, aldus de werkgever.
Omdat het beleggingsaccount niet is opgegeven, behoren op grond van het rechtsvermoeden de gelden en tegoeden fiscaalrechtelijk op het moment van aangifte voor 50 procent aan de man toe, terwijl hij dit niet heeft opgegeven in zijn aangiften. Daarom, zo meent het ministerie dat de ambtenaar zelf over de jaren 2014-2017 onjuiste/onvolledige aangifte heeft gedaan.
Ernstig plichtsverzuim
Deze onjuiste aangifte wordt aangemerkt als ernstig plichtsverzuim omdat het raakt aan een van de kernactiviteiten van het ministerie van Financiën, namelijk belastingheffing. Gelet op het aanzien en de geloofwaardigheid van het ministerie worden extra eisen gesteld aan de ambtenaren die daar werken. Er wordt van hen dan ook een verhoogde graad van zorgvuldigheid verwacht bij het doen van belastingaangifte: een ambtenaar moet een actieve houding aannemen en zijn uiterste best doen om een juiste aangifte in te dienen.
Zorgvuldig en integer handelen
De werkgever acht de straf van onvoorwaardelijk ontslag evenredig gelet op de hiervoor genoemde verhoogde graad van zorgvuldigheid. Er worden hoge eisen gesteld aan de integriteit van ambtenaren van het ministerie van Financiën. Daarbij stelt het ministerie dat er duidelijke regels gelden ten aanzien van de nakoming van fiscale verplichtingen.
Wat zegt de ambtenaar?
De werknemer stelt dat de feitelijke grondslag voor het gestelde plichtsverzuim ontbreekt. Hij heeft namelijk zelf geen onjuiste of onvolledige aangifte gedaan. De zorgplicht voor de aangifte van de fiscaal partner kan niet, zoals de werkgever doet, worden afgeleid uit de wetssystematiek.
Verder is de Belastingdienstambtenaar van mening dat, gesteld dat de onjuiste aangifte van zijn partner, wel als aan hem toerekenbaar plichtsverzuim kan worden aangemerkt, de aard en ernst hiervan niet de conclusie rechtvaardigt dat hij daarmee inbreuk heeft gemaakt op zijn integriteit en betrouwbaarheid, laat staan dat het vertrouwen in hem onherstelbaar is beschadigd.
Begrijpelijke vergissing
Hij vindt dat de omissie een evidente en begrijpelijke vergissing is geweest van zijn partner en dat hij bij constatering ervan onmiddellijk het bevoegd gezag heeft geïnformeerd en openheid van zaken heeft gegeven. Er is verder geen enkele aanwijzing dat hij wist van de vergissing van zijn partner, laat staan dat hij heeft bijgedragen aan de omissie van zijn partner over de bewuste jaren.
Integer en betrouwbaar
De man werkt verder al 21 jaar in overheidsdienst, heeft promotie op promotie gemaakt en zijn integriteit of betrouwbaarheid hebben nimmer ter discussie gestaan. Hij is zich zeer bewust van de hoge integriteitseisen die aan hem worden gesteld, heeft daar altijd aan voldaan en zal dat altijd blijven doen. Hij is daarom van mening dat de meest verstrekkende en ook zeer beschadigende straf van onvoorwaardelijk strafontslag niet valt te rijmen met de hiervoor genoemde omstandigheden.
Wat zegt de rechter?
De voorzieningenrechter begrijpt dat het ministerie ten aanzien van haar ambtenaren een hoge graad van zorgvuldigheid vraagt bij het doen van hun belastingaangiftes en dat daarnaast aan de integriteit van haar ambtenaren hoge eisen worden gesteld met het oog op het aanzien en de geloofwaardigheid van de dienst.
De voorzieningenrechter acht echter het bestaan van een zorgplicht die zo verstrekkend is als hier door het ministerie wordt aangenomen niet zonder meer aannemelijk.
Gesteld dat toch geconcludeerd moet worden dat het gedrag of nalaten van de man kwalificeert als plichtsverzuim, dan is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gegeven onvoorwaardelijk strafontslag een te verstrekkende reactie hierop is.
Bij dit oordeel wordt allereerst in aanmerking genomen de onduidelijkheid omtrent de reikwijdte van de veronderstelde zorgplicht.
Onrust en onzekerheid
Verder wordt hierbij overwogen dat er kennelijk ook binnen de (Belasting)dienst veel discussie en onduidelijkheid bestaat over welke fouten in aangiften van medewerkers moeten leiden tot welke disciplinaire maatregelen en is daarover recent onrust en onzekerheid ontstaan onder de medewerkers.
Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet duidelijk wordt gemotiveerd waarom de man niet meer als integer ambtenaar kan worden beschouwd en waarom er niet volstaan kan worden met een lichtere disciplinaire maatregel gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder zijn jarenlange onberispelijke staat van dienst.
De conclusie is dat gelet op het voorgaande de bestreden besluiten in bezwaar vermoedelijk geen stand zullen houden. De voorzieningenrechter schorst daarom de bestreden besluit, in die zin dat wordt bepaald dat het salaris wordt doorbetaald tot zes weken nadat op de bezwaren is beslist.
Uitspraak Rechtbank Amsterdam, 10 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9154