Een werknemer is op 1 juni 2013 bij de werkgever in dienst getreden als milieukundig begeleider en toezichthouder. Op dat moment volgde hij de opleiding Middelbare Veiligheidskunde (MVK). Tijdens zijn dienstverband bij dit bedrijf heeft hij deze opleiding afgerond. Vervolgens is op 1 juni 2014 zijn functie gewijzigd in Middelbare Veiligheidskundige.
Terugbetalingsregeling
De werkgever en werknemer hebben op 18 december 2014 besproken dat de werknemer op kosten van de werkgever de opleiding Hogere Veiligheidskunde (HVK) zou gaan volgen vanaf januari 2015. In dit gesprek hebben zij het gehad over een terugbetalingsregeling bij uitdiensttreding op initiatief van de werknemer én is hem toegezegd dat met ingang van 1 juni 2015 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangegaan.
De werknemer is op 30 januari 2015 begonnen met de opleiding HVK, waarvoor de werkgever vanaf dat moment maandelijks heeft betaald aan het opleidingsinstituut.
Inhoud studieovereenkomst
Vervolgens hebben werkgever en werknemer met elkaar onderhandeld over de inhoud van de terugbetalingsregeling (de studieovereenkomst) en de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangegaan. Ten aanzien van de inhoud van de studieovereenkomst waren zij het niet eens over het wel of niet volgen van de opleiding onder werktijd (en een eventuele vergoeding daarvoor in het kader van de terugbetalingsverplichting). Wat betreft de arbeidsovereenkomst werd gesproken over het perspectief op salarisverhoging, (mede) gekoppeld aan de mogelijkheid om na het afronden van de opleiding als Hoger Veiligheidskundige ingezet te worden.
In juli 2015 heeft de werkgever een concept arbeidsovereenkomst opgemaakt. Op 31 augustus 2015 heeft de werknemer de arbeidsovereenkomst opgezegd met ingang van 1 oktober 2015. Vanaf 1 oktober 2015 heeft de werkgever de opleiding HVK niet meer betaald.
De werkgever vorderde de werknemer onder meer te veroordelen tot betaling van € 8.754,35. De kantonrechter heeft bij vonnis van 19 oktober 2016 de vorderingen van de werkgever toegewezen. Er volgt hoger beroep.
Is studieovereenkomst gesloten?
De werkgever baseert zijn vordering op de stelling dat hij met de werkgever een studieovereenkomst heeft gesloten, op grond waarvan de werknemer de door de organisatie betaalde opleidingskosten vanwege de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst moet terugbetalen. Nu de werkgever dat betwist, spitst het geschil zich allereerst toe op de vraag of de werkgever en de werknemer een studieovereenkomst hebben gesloten.
Geen overeenstemming
De werkgever heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan valt aan te nemen dat op 18 december 2014 een studieovereenkomst tot stand is gekomen. De werknemer had op dat moment een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Hoewel de kosten van de opleiding bekend waren en is gesproken over een terugbetalingsregeling, blijkt uit de stellingen van partijen niet dat zij op dat moment overeenstemming hadden over de elementen en de omvang van een terugbetalingsverplichting van de werknemer voor het geval de arbeidsovereenkomst op zijn initiatief zou eindigen.
Dat nog geen overeenstemming bestond over de omvang van de eventuele terugbetalingsverplichting wordt ook bevestigd in het e-mailbericht van 17 februari 2015 van [zijn leidinggevende] aan [bestuurder bedrijf], waarin onder meer staat: “Tijdens het overleg hebben wij niet besproken welke kosten dit exact zijn.”
Geen duidelijkheid
Bovendien was er nog geen duidelijkheid over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het was de werknemer op dat moment dus niet duidelijk welk financieel risico hij nam. In deze omstandigheden kon werkgever er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij met de werknemer een overeenkomst had over een terugbetalingsverplichting bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werknemer.
Goed werkgever
Het is het hof niet gebleken dat de werkgever en werknemer na 18 december 2014 schriftelijk dan wel mondeling overeenstemming hebben bereikt over terugbetaling van studiekosten. Daarbij geldt dat een studiekostenbeding zodanig belastend is voor een werknemer, dat van een werkgever als goed werkgever mag worden verwacht dat deze de werknemer vóór het aangaan van de terugbetalingsverplichting de gevolgen daarvan, waaronder het financiële risico, duidelijk voorhoudt en vervolgens voldoende te verifiëren of hij daarover met de werknemer overeenstemming heeft bereikt. In ieder geval kan zodanige overeenstemming niet worden afgeleid uit het enkele feit dat de werknemer is gestart met de opleiding.
Allerlei arbeidsvoorwaarden
De werkgever en de werknemer waren in gesprek over allerlei arbeidsvoorwaarden in het kader van het vervolg van het dienstverband na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die zou eindigen op 1 juni 2015. Daarbij was een studieovereenkomst één van de onderwerpen waarover werd gesproken, naast de aard van de voortzetting van het dienstverband (voor onbepaalde tijd) en een salarisverhoging. De werkgever moet hebben begrepen dat deze laatste twee aspecten voor de werknemer mede van belang waren voor zijn afwegingen over de omvang van het financiële risico dat hij zou aangaan met een studieovereenkomst. Gelet op deze samenhang mocht de werkgever er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat op enig moment overeenstemming is bereikt over het deelaspect studiekosten, terwijl partijen nog in gesprek waren over de andere deelaspecten.
Het hof is van oordeel dat geen studieovereenkomst – zoals de werkgever stelt – tot stand is gekomen. De daarop gebaseerde vordering tot terugbetaling van de studiekosten moet daarom worden afgewezen.
Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 25 juni 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5249