En hoe zit het de uitbetaling van de vergoeding voor het privégebruik van de auto van de zaak, nu de werknemer na zijn non-actiefstelling meteen zijn auto moest afstaan?
In het kort
Nadat een werknemer werd medegedeeld dat het contract niet werd verlengd, liepen de gemoederen op tot een onzakelijk niveau, waarna de werknemer op non-actief werd gesteld en direct de leaseauto moest inleveren.
De (inmiddels ex-)werknemer vordert uitbetaling van de vakantie-uren (die door werkgever waren ingehouden in verband met de non-actiefstelling) en daarnaast een vergoeding voor het hem ontnomen privégebruik van de leaseauto, een en ander vermeerderd met de wettelijke verhoging. Dit wordt toegewezen. De werknemer stelt ook de bestuurder persoonlijk aansprakelijk, maar dat wijst de kantonrechter af.
Wat speelt er in deze zaak?
Partijen verschillen van mening over de gebeurtenissen op 13 april 2021. Dat er van beide kanten waarschijnlijk harde woorden zijn gevallen staat voor de kantonrechter wel vast, maar of het verder zou zijn gegaan dan dat (zoals door de werknemer aangevoerd) zou slechts met nadere bewijslevering in de vorm van het horen van getuigen kunnen worden vastgesteld.
De door de werknemer ingestelde vorderingen vloeien allen voort uit de arbeidsovereenkomst die tussen hem en de werkgever heeft bestaan. Het zijn, anders gezegd, allen vorderingen die gebaseerd zijn op de hoedanigheden van partijen als werknemer en werkgever.
Persoonlijke aansprakelijkheid bestuurder
De werknemer meent daarnaast dat de gedaagde in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is voor de vorderingen die de werknemer pretendeert te hebben op de werkgever, omdat hij zich als bestuurder van de werkgever onbetamelijk heeft gedragen bij het gesprek op 13 april 2021.
De kantonrechter gaat hier niet in mee.
Alleen vennootschap aansprakelijk
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, is het uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade.
Onder bijzondere omstandigheden is echter, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap1. Het moet dan gaan om gevallen waarin de bestuurder namens de vennootschap verplichtingen aangaat waarvan deze weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap deze niet na zal komen en geen verhaal zou bieden, of gevallen waarin de bestuurder bewerkstelligt of toelaat dat de vennootschap haar verplichtingen niet nakomt.
In beide gevallen is daarnaast vereist dat de bestuurder daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. In deze zaak is echter niet gesteld en onderbouwd dat één van de genoemde gevallen aan de orde is.
Voor zover de werknemer heeft willen betogen dat de gedaagde persoonlijk aansprakelijk is vanwege zijn gedrag op 13 april 2021, overweegt de kantonrechter dat onvoldoende is gesteld dat aan alle vereisten voor een onrechtmatige daad, waarbij in het bijzonder in het geheel niet is gesteld op grond waarvan dit gedrag leidt tot een persoonlijke aansprakelijkheid van de gedaagde voor vorderingen op de vennootschap in hoedanigheid van de werkgever.
De vorderingen op de gedaagde privé wijst de kantonrechter daarom af.
Vakantie-uren
Ten aanzien van de vakantie-uren die nog open stonden in de periode waarin de werknemer op non-actief werd gesteld, verschillen partijen van mening over de vraag of de werknemer zijn recht op uitbetaling daarvan heeft prijsgegeven.
In dit kader is van belang dat artikel 7:641 lid 1 BW bepaalt dat de werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst nog aanspraak op vakantie heeft, recht heeft op een uitkering in geld. Dit wetsartikel is van dwingend recht (artikel 7:645 BW) en elke afwijking daarvan is vernietigbaar.
Het is slechts mogelijk om bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in het kader van een allesomvattende regeling afstand te doen van deze aanspraak, indien geen sprake is van een afwijking ten nadele van de werknemer.
Geen allesomvattende regeling
De kantonrechter constateert dat tussen partijen weliswaar is gecorrespondeerd over diverse twistpunten om tot afspraken te komen. In dat kader is de werknemer in de brief van 15 april 2021 akkoord gegaan met (onder andere) het doen van afstand van zijn recht op uitbetaling van de vakantie-uren, maar dat het tot een allesomvattende regeling niet is gekomen. Dit betekent dat de werknemer op die voor hem nadelige akkoordverklaring heeft mogen terugkomen.
De werkgever is dan ook gehouden om de vakantie-uren alsnog uit te betalen. De vordering wijst de kantonrechter op dit punt dan ook toe.
Wettelijke verhoging
Ook de wettelijke verhoging komt voor toewijzing in aanmerking. Gelet op het tijdsverloop is de maximale verhoging van 50 procent verschuldigd. Het beroep van de werkgever op matiging van de wettelijke verhoging zal worden gepasseerd, nu dit niet concreet is gemotiveerd.
Bedrijfsauto
De kantonrechter constateert dat de werknemer op grond van de arbeidsovereenkomst een bedrijfsauto is verstrekt die zowel zakelijk als privé mocht worden gebruikt.
Uit de in het geding gebracht stukken blijken geen nadere voorwaarden die aan die verstrekking waren verbonden zoals criteria voor toekenning van een bedrijfsauto of een verplichting om de bedrijfsauto gedurende niet tewerkstelling in te leveren.
Privégebruik auto = looncomponent
Naar het oordeel van de kantonrechter moet de verstrekking van de bedrijfsauto dan ook tot de arbeidsvoorwaarden te worden gerekend. Het privégebruik van die bedrijfsauto betreft daarmee een looncomponent die valt onder de werking van artikel 7:628 BW.
Verplicht tot doorbetaling loon
Ingevolge artikel 7:628 lid 1 BW behoudt de werknemer het recht op loon als hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Een schorsing of een op non-actiefstelling ligt in de risicosfeer van de werkgever, zodat de werkgever ook tijdens een schorsing of een op non-actiefstelling verplicht is tot doorbetaling van loon.
Vergoeding voor privégebruik
Artikel 7:628 BW is van dwingend recht, en elke afwijking daarvan ten nadele van de werknemer is nietig. Het stond de werkgever volgens de kantonrechter daarom niet vrij om van de werknemer te verlangen dat deze de bedrijfsauto inleverde. Dat de werknemer vervolgens (vrijwillig) aan dat verzoek tegemoet is gekomen en in zijn brief van 15 april 2021 heeft afgezien van een compensatie, maakt dit volgens de kantonrechter niet anders.
Hiervoor geldt hetzelfde als overwogen ten aanzien van de vakantie-uren. De vergoeding voor het privégebruik van de dienstauto wijst de kantonrechter dan ook toe.
Ook wettelijke verhoging
De wettelijke verhoging komt ook voor toewijzing in aanmerking. Gelet op het tijdsverloop is de maximale verhoging van 50 procent verschuldigd. Het beroep van de werkgever op matiging van de wettelijke verhoging zal worden gepasseerd, nu dit niet concreet is gemotiveerd.
Bijtelling als uitgangspunt
Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding voor het privégebruik van de dienstauto overweegt de kantonrechter als volgt. De waarde van het privégebruik van een dienstauto wordt tot uitdrukking gebracht in de bijtelling op het brutoloon, waarover loonbelasting wordt betaald. De kantonrechter gaat dan ook uit van deze bijtelling.
€ 832 per maand
De werknemer beperkt zijn vordering tot twee maanden, zodat ook de kantonrechter uit zal gaan van twee maanden. De werknemer vordert een bedrag van € 832 per maand, die hij baseert op een cataloguswaarde van de auto van € 60.635. De herkomst van die berekening is echter onduidelijk, terwijl de werkgever die berekening betwist en onbetwist heeft gesteld dat de cataloguswaarde niet € 60.635 maar € 48.500 bedroeg. Wat volgens de werkgever de hoogte van de bijtelling was, wordt echter niet vermeld.
De kantonrechter berekent de bijtelling dan ook zelf aan de hand van de overgelegde salarisspecificatie. Uit die salarisspecificatie blijkt dat in april 2021 nog een bijtelling van € 355,62 is berekend, die volgens de werkgever slechts een gedeelte van de maand betreft.
Indien de kantonrechter dat bedrag aftrekt van het cumulatieve bedrag aan bijtelling tot en met april 2021, blijkt dat over de maanden januari tot en met maart 2021 in totaal een bedrag van € 2.667,12 aan bijtelling is gerekend. Per maand is dat (afgerond) € 889. Dit is een hoger bedrag dan het door de werknemer gevorderde bedrag van € 832 per maand, zodat laatstgenoemde bedrag voor toewijzing gereed ligt.
Aan werknemer betalen
De kantonrechter veroordeelt de werkgever aan de werknemer te betalen:
- een bedrag van € 1.687,91 bruto ter zake vakantie-uren, vermeerderd met 50 procent wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het bedrag van € 1.687,91 vanaf 1 juli 2021 tot de dag van volledige betaling;
- een bedrag van € 1.664 bruto voor privégebruik bedrijfsauto, vermeerderd met 50 procent wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het bedrag van € 1.664 vanaf 1 juli 2021 tot de dag van volledige betaling.
Uitspraak Rechtbank Noord-Nederland, 5 april 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1059