Dat oordeelt Rechtbank Rotterdam. Een bedrag wordt toegekend aan achterstallig loon, vakantietoeslag, niet-genoten verlofuren en transitievergoeding.
Wat is de situatie?
De werkneemster is op 15 april 2018 in dienst getreden bij de werkgever als jobcoach op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden. De arbeidsovereenkomst is vervolgens verlengd tot 15 april 2020. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst niet meer verlengd na 15 april 2020.
Wat zegt de werkneemster?
De werkneemster heeft de kantonrechter verzocht de werkgever te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.020 bruto aan achterstallig loon over de maand april 2020, een bedrag van € 1.851,20 bruto aan vakantietoeslag, een bedrag van € 235,36 bruto aan niet genoten verlofuren, alsmede een bedrag van € 1.360 bruto aan transitievergoeding.
De werkneemster legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag:
Ondanks diverse toezeggingen is de arbeidsovereenkomst van de werkneemster niet verlengd na 15 april 2020. De werkgever heeft ondanks aanmaning daartoe bij het einde van het dienstverband niet volledig met de werkneemster afgerekend.
De werkneemster stelt verder dat de werkgever ten onrechte het bedrag dat aan haar netto toekomt heeft verrekend met een bedrag van € 3.712,50 aan studiekosten wegens een opleiding die de werkneemster bij de werkgever heeft genoten. De werkneemster is geen studiekostenbeding overeengekomen. Zij heeft de opleiding aangeboden gekregen na afloop van haar eerste contract, in plaats van een aanvankelijk toegezegde salarisverhoging.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever komt met het volgende verweer:
Als gevolg van de coronapandemie is de werkgever genoodzaakt geweest de arbeidsovereenkomst niet voort te zetten. Anders dan de werkneemster stelt heeft de werkgever wel degelijk volledig conform alle wet- en regelgeving en de met haar gemaakte afspraken afgerekend.
De werkgever betwist uitdrukkelijk dat aan de werkneemster een opleiding is aangeboden in plaats van een salarisverhoging. De werkgever heeft een studieovereenkomst opgesteld, die zowel door haar als door de werkneemster is ondertekend.
In deze overeenkomst is uitdrukkelijk opgenomen dat de kosten voor de opleiding voor rekening van de werkneemster komen. De door werkneemster genoemde ‘cursus’ betreft een erkende HBO-opleiding, die op verzoek van haar is gevolgd en die niet noodzakelijk was voor het uitvoeren van haar functie.
De werkneemster heeft zichzelf voor de opleiding opgegeven. Op grond van de studieovereenkomst moet voor iedere maand dat het dienstverband, na het voltooien of beëindigen van de studie, korter geduurd heeft dan 40 maanden 1/40-ste deel van de toegekende tegemoetkoming worden terugbetaald.
Wat zegt de rechter?
Tussen partijen is in geschil de verschuldigdheid van het loon over de maand april 2020, vakantietoeslag, niet genoten verlofuren en de transitievergoeding.
De werkneemster heeft uitdrukkelijk betwist dat zij een studiekostenbeding is overeengekomen en zij heeft bovendien de authenticiteit van haar handtekening op de studieovereenkomst betwist. Namens de werkgever is niemand ter zitting verschenen en zij heeft niet meer gereageerd op de stellingen van de werkneemster.
Geen studiekostenbeding
In die situatie is als onvoldoende onderbouwd niet vast komen te staan dat partijen een studiekostenbeding zijn overeengekomen en komt aan de werkgever op grond van dit beding geen beroep op verrekening toe. Daarbij komt nog dat de tekst van artikel 4 van de studieovereenkomst (Terugbetalingsverplichting) geen aanknopingspunten bevat voor de door de werkgever voorgestane uitleg, namelijk dat de kosten van de gevolgde opleiding in ieder geval voor rekening van de werkneemster komen.
Nu de werkgever de verschuldigdheid van de door de werkneemster gevorderde posten in zoverre niet heeft betwist en zij voor het overige niets heeft aangevoerd dat tot haar verweer kan dienen, zijn deze toewijsbaar. Toewijsbaar is een bedrag van € 1.020 bruto aan achterstallig loon over de maand april 2020, een bedrag van € 1.851,20 bruto aan vakantietoeslag en een bedrag van € 233,89 bruto aan niet genoten verlofuren.
Transitievergoeding
De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is, indien de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het einde van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan. Aan deze voorwaarde is voldaan en de werkneemster heeft dan ook recht op een transitievergoeding. Voor de hoogte van de transitievergoeding wordt uitgegaan van het verzochte bedrag van € 1.360 bruto. Dit bedrag is ook toewijsbaar.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 20 augustus 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:7325