De werknemer heeft zich op 8 maart 2021 ziekgemeld met lichamelijke klachten. De werknemer heeft daarna voor de werkgever gewerkt in het kader van re-integratie.
Volgens een opbouwschema kan de werknemer vanaf 9 mei 2022 zijn volledige contracturen, 38 uur per week, werken. In de periodieke evaluatie van de bedrijfsarts van 17 oktober 2022 staat dat de werknemer op dat moment 38 uur per week werkt in eigen werk en dat hij nog 5% staat ziekgemeld.
De werknemer heeft daarna een WIA-aanvraag ingediend. UWV heeft de werknemer bij besluit van 28 maart 2023 per 6 maart 2023 een WIA-uitkering geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De werknemer heeft ook na dit besluit voor de werkgever gewerkt in het (aangepaste) eigen werk.
De werknemer heeft zich op 5 juni 2024 volledig ziekgemeld bij de werkgever met burn-outklachten.
De werkgever heeft de loonbetaling op 23 augustus 2024 gestopt, na een bericht van de verzekeraar dat al sprake is geweest van 104 weken ziekte.
Bij brief van 26 september 2024 heeft de gemachtigde van de werknemer aan de werkgever verzocht het salaris door te betalen omdat volgens de werknemer per 5 juni 2024 een nieuwe loondoorbetalingsperiode bij ziekte is gaan lopen.
Volgens UWV is de werkgever vanaf 5 juni 2024 verplicht de eerste 104 weken van ziekte het loon te betalen.
De werknemer verzoekt de werkgever te veroordelen tot betaling van 100% van het salaris vanaf 23 augustus 2024 tot 5 december 2024 en tot betaling van 90% van het salaris vanaf 5 december 2024.
De werkgever stelt dat de loondoorbetalingsverplichting is gestopt omdat hij de werknemer al een periode van 104 weken het loon tijdens ziekte heeft betaald. Volgens de werkgever is de werknemer na de ziekmelding steeds arbeidsongeschikt geweest.
Recht op loon bij ziekte
Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, als hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was.
Eerste ziektedag: 8 maart 2021
De werkgever heeft pas op de zitting gesteld dat de eerste ziektedag van de werknemer 19 maart 2019 is en dat hij daarna steeds arbeidsongeschikt is geweest. De werkgever heeft daarvoor in de spreekaantekeningen verwezen naar een verzuimoverzicht van de werknemer waaruit blijkt dat hij vanaf 19 maart 2019 tot 5 juni 2024 steeds 100% of gedeeltelijk was ziek gemeld.
Uit de overige door de werkgever overgelegde stukken blijkt echter dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 8 maart 2021 is. Zowel de arbeidsdeskundige als de bedrijfsarts gaan er dus vanuit dat 8 maart 2021 een (nieuwe) eerste ziektedag is en de werkgever deed dat in het verzoekschrift ook nog. Gelet daarop is er geen reden om aan te nemen dat voor de loonaanspraak moet worden uitgegaan van een tijdvak vanaf een eerdere eerste ziektedag.
Dat de werkgever nu zonder enige toelichting stelt dat de werknemer na 19 maart 2019 door de werkgever niet meer hersteld is gemeld, is onvoldoende om te concluderen dat bij het beoordelen of er sprake is van een loondoorbetalingsplicht van 19 maart 2019 als eerste ziektedag moet worden uitgegaan.
Nieuw tijdvak van 104 weken?
De werknemer lijkt zich in het verweerschrift primair op het standpunt te stellen dat vanaf 5 juni 2024 een nieuw tijdvak van 104 weken loondoorbetalingsplicht bij ziekte is aangevangen omdat hij vóór zijn ziekmelding op 5 juni 2024 hersteld was gemeld voor ‘de eigen bedongen arbeid’. Dat blijkt volgens de werknemer ook uit de periodieke evaluatie van de bedrijfsarts van november 2022 waarin staat dat hij nu volledige uren in het eigen werk werkt. Hierbij lijkt de werknemer uit te gaan van de werkzaamheden die hij tot zijn eerste ziektedag op 8 maart 2021 heeft verricht.
Loon volledig uitbetaald
De werknemer stelt subsidiair dat hij vanaf maart 2022 tot 5 juni 2024 een nieuw takenpakket heeft verricht dat hij probleemloos heeft uitgeoefend en dat dit takenpakket de bedongen arbeid is geworden. De werkgever heeft hem daarvoor 100% salaris betaald.
De werknemer stelt dat hij de werkzaamheden die hij vanaf maart 2022 heeft verricht, grotendeels dezelfde werkzaamheden waren als de werkzaamheden die hij al eerder verrichtte.
Volgens de werkgever leiden de wijzigingen in werkzaamheden niet tot ander passend werk. De werkgever stelt dat hij het loon volledig heeft uitbetaald maar dat het verrichten van de werkzaamheden eigenlijk niet goed ging.
Nieuwe eerste ziektedag
De kantonrechter oordeelt dat op 5 juni 2024 sprake is van een nieuwe eerste ziektedag en dat op 23 augustus 2024 het tijdvak van 104 weken loonbetalingsplicht bij ziekte nog niet voorbij was, zowel als sprake is van eigen werk als bij aangepast werk.
Niet is weersproken door de werkgever dat de werknemer in ieder geval vanaf oktober 2022 tot juni 2024, ruim anderhalf jaar, zijn volledige urenomvang heeft gewerkt en dat hij daarvoor 100% loon betaald heeft gekregen. Tussen partijen is niet duidelijk of de vanaf oktober 2022 volledig verrichtte werkzaamheden als het eigen werk of als aangepast eigen werk moet worden beschouwd.
Voor 5% ziekgemeld
Uit het verzuimoverzicht van de werknemer blijkt dat de werknemer vanaf 3 oktober 2022 tot 5 juni 2024 onafgebroken voor 5% was ziek gemeld. Voor zover de werkzaamheden als het (ongewijzigde) eigen werk moet worden beschouwd, had de werkgever de werknemer hiervoor al eerder hersteld moeten melden, waardoor op 5 juni 2024 sprake is van een nieuwe eerste ziektedag voor de bedongen arbeid.
De werkgever heeft namelijk gesteld dat hij de werknemer vanaf het verrichten van de volledige arbeidsomvang als 5% ziekgemeld heeft gehouden op advies van de arbodienst. Niet is gesteld of gebleken dat daarvoor een medische reden was.
Nieuwe bedongen arbeid
Voor zover de door de werknemer verrichtte werkzaamheden wel als aangepast werk beschouwd moeten worden, is dit werk de nieuwe bedongen arbeid geworden. De kantonrechter weegt daarvoor mee dat de werknemer deze werkzaamheden een lange periode aaneengesloten heeft verricht zonder langdurige uitval, op een enkele week wegens griep na, zoals de werknemer tijdens de zitting heeft gesteld.
De werkgever heeft de stelling dat de werknemer de vanaf oktober 2022 verrichtte werkzaamheden wegens ziekte niet goed kon verrichten, niet onderbouwd.
Niet is gesteld of gebleken dat in de periode vanaf oktober 2022 tot juni 2024 re-integratieactiviteiten hebben plaatsgevonden. Verder staat vast dat de werkgever de werknemer 100% loon heeft uitbetaald. De kantonrechter kan in het midden laten of de door de werknemer verrichte werkzaamheden al dan niet aangepaste werkzaamheden waren omdat dus in beide situaties de conclusie is dat 5 juni 2024 een nieuwe eerste ziektedag was.
Nog volledig ziek
Niet in geschil is dat de werknemer op 23 augustus 2024 nog volledig ziek is. De werkgever is daarom verplicht vanaf 23 augustus 2024 het loon bij ziekte door te betalen. Niet is weersproken dat de loonaanspraak bij ziekte tot 5 december 2024 100% is en vanaf 5 december 2024 90%.
Uitgaande van het door de werkgever verder niet betwiste salaris van € 5.762,06 bruto per maand heeft de werknemer per 5 december 2024 recht op 90% daarvan, € 5.185,85 bruto per maand, tot de arbeidsongeschiktheid of de arbeidsovereenkomst eindigt en uiterlijk tot 5 juni 2026.
De werknemer heeft niet weersproken dat de werkgever eind januari 2025 de aanvulling van de WIA-uitkering op grond van de cao aan hem heeft nabetaald. Deze aanvulling moet daarom in mindering worden gebracht op het toewijsbare loon.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werknemer van het achterstallig salaris van:
- € 5.762,06 bruto per maand over de periode van 23 augustus 2024 tot 5 december 2024, verminderd met de voor deze periode al uitbetaalde aanvulling op grond van de cao, vermeerderd met de wettelijke rente;
- € 5.185,85 bruto per maand vanaf 5 december 2024 verminderd met de al uitbetaalde aanvulling op grond van de cao, tot de arbeidsongeschiktheid of de arbeidsovereenkomst eindigt en uiterlijk tot 5 juni 2026, vermeerderd met de wettelijke rente.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 29 april 2025, ECLI:NL:RBMNE:2025:1972

