De werknemer vordert achterstallig loon. Hij stelt dat de werkgever niet (nogmaals) zijn loon naar beneden had mogen bijstellen naar aanleiding van het tussen partijen getekende addendum bij de arbeidsovereenkomst. Ook heeft de werkgever zijn loon enige tijd ten onrechte opgeschort toen hij de auto niet inleverde. Hij mocht de auto na ziekmelding namelijk nog twee maanden gebruiken volgens het autoreglement.
De werkgever wijst naar het addendum bij de arbeidsovereenkomst en de resultaten van de werknemer over 2024. Ook voert de werkgever aan een aantal keer om inlevering van de auto en andere goederen te hebben verzocht, waaraan de werknemer niet voldeed. Het loon is dan ook terecht enige tijd niet betaald en opgeschort, aldus de werkgever.
De kantonrechter concludeert dat de werkgever niet nogmaals tot verlaging van het loon had mogen overgaan. Ook had de werkgever nog niet kunnen verwachten dat de werknemer de auto zou inleveren. Het loon is dan ook ten onrechte niet betaald of enige tijd opgeschort.
Loon ingehouden
De werkgever heeft loon ingehouden op grond van de tussen partijen geldende aangepaste provisieregeling uit 2022. De stellingen van de werknemer vallen uiteen in drie bezwaren tegen de loonsverlaging. De werknemer stelt:
- dat een eenzijdige wijziging in de arbeidsvoorwaarden niet zomaar mag worden doorgevoerd en de werkgever daar geen zwaarwegend belang bij heeft;
- hij het addendum onder druk heeft moeten tekenen; en
- dat, voor zover het addendum rechtsgeldig (tot stand is gekomen), de werkgever al eerder het loon heeft verlaagd op grond van het addendum. Dit mocht hij niet nogmaals doen.
De kantonrechter acht de vordering op grond van het derde bezwaar van de werknemer tegen de loonsverlaging al toewijsbaar, zodat de overige bezwaren niet hoeven te worden besproken.
Niet steeds maar verlagen
Een redelijke uitleg van het addendum brengt niet met zich mee dat de werkgever het loon steeds maar (blijvend) kan verlagen. In de regeling wordt steeds gesproken over het aanpassen van het basissalaris, zodat uit de regeling voortvloeit dat het niet halen van de targets alleen kan leiden tot een eenmalige verlaging van het loon. Uit de regeling volgt niet dat het verlaagde loon voor de daaropvolgende jaren moet worden gezien als het basissalaris, zodat het loon in de praktijk oneindig kan worden verlaagd.
Het gevorderde bedrag van € 1.500 aan achterstallig loon is dan ook toewijsbaar.
Wettelijke verhoging en rente
De werknemer vordert de wettelijke verhoging over voornoemd bedrag. Ook vordert hij de wettelijke verhoging en wettelijke rente over het resterende loon over mei en juni 2025, omdat die bedragen ook te laat (namelijk pas halverwege juli) zijn betaald. De werkgever voert aan dat hij terecht het loon heeft opgeschort, omdat de werknemer de goederen van de werkgever, waaronder de auto, niet in wilde leveren.
Omdat de ingehouden ‘verlagingen’ van het loon ten onrechte zijn ingehouden, zijn over die bedragen de wettelijke verhoging en wettelijke rente verschuldigd. Met betrekking tot de wettelijke rente is van belang dat de bedragen van € 250 bruto met betrekking tot de maanden januari tot en met maart 2025 pas in april 2025 zijn ingehouden, zodat de werkgever over dat bedrag € 1.000 bruto (inclusief de inhouding over april 2025) de wettelijke rente vanaf 1 mei 2025 verschuldigd is geworden. De wettelijke rente over de onterechte inhouding over mei 2025 is verschuldigd vanaf 1 juni 2025.
Auto inleveren
Met betrekking tot het resterende loon over mei en juni 2025 staat tussen partijen vast dat in het autoreglement is opgenomen dat een werknemer de auto nog twee maanden mag gebruiken na ziekmelding. De werkgever had dus niet van de werknemer mogen verwachten dat hij voor 15 juni 2025 de auto in zou leveren. Hij had zich immers op 14 april 2025 ziek gemeld.
Geen recht om loon op te schorten
Bij nadere bestudering van het dossier constateert de kantonrechter dat in artikel 12 van de arbeidsovereenkomst een kortere termijn van vier weken na ziekmelding staat vermeld. Voor zover de werkgever hier een beroep op doet, had hij eind mei 2025 nog niet het recht het loon op te schorten.
Daarnaast zorgt artikel 12 van de arbeidsovereenkomst in samenhang met artikel 6 van het autoreglement voor onduidelijkheid die voor rekening en risico van de werkgever komt, zodat ook dan van de tweemaandentermijn moet worden uitgegaan. De werkgever had het loon van de werknemer dus niet mogen opschorten op die grond.
Hooguit had de werknemer de andere goederen, zijn laptop en telefoon, al wel in moeten leveren. Dit is echter te weinig om een loonopschorting te rechtvaardigen.
Loon te laat betaald
Het voorgaande betekent dat het loon te laat is betaald, zodat ook over die loonbedragen de wettelijke verhoging en wettelijke rente verschuldigd is. Gelet op de omstandigheden van het geval beperkt de kantonrechter de wettelijke verhoging tot 25%. De wettelijke verhoging dient immers als prikkel om tijdig het loon te betalen. Deze functie heeft de wettelijke verhoging in deze zaak niet meer, zodat een matiging op zijn plaats is.
Werkelijke proceskosten
De werkgever is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. de werknemer vraagt de werkgever te veroordelen in de werkelijke proceskosten. Volgens de kantonrechter zijn de omstandigheden in deze zaak onvoldoende om tot een veroordeling in de werkelijke proceskosten te komen. De stellingen van de werkgever lijken meer voort te vloeien uit onwetendheid dan kwade opzet. De werkgever moet uiteindelijk € 916,04 aan proceskosten betalen.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 6 augustus 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:6759

