
Op grond van artikel 51 van de cao kan een werknemer aanspraak maken op twee verschillende hondenvergoedingen. Artikel 51 lid 1 van de cao regelt het recht op een vergoeding als de werknemer met de hond een beveiligingsdienst uitvoert. Artikel 51 lid 2 van de cao geeft aanspraak op een vergoeding voor alle kosten die een werknemer voor de hond maakt, zoals de aanschaf van de hond, huisvesting, voer, dierenarts, verzorgingsmiddelen, trainingsmateriaal en lidmaatschappen.
Aanspraak op hondenvergoeding cao
De stelling van de werkgever dat hij per 1 januari 2023 met instemming van het personeel ‘uit de cao is gestapt’ en deze cao heeft ‘losgelaten’, kan niet afdoen aan de aanspraken van de werknemer op grond van de cao. De werkgever heeft immers ook erkend dat hij uitdrukkelijk heeft toegezegd dat na het ‘loslaten’ van de cao de arbeidsvoorwaarden gelijk zouden blijven, dat alleen de betalingsperiode werd aangepast van vier weken naar een maand, en dat er verder niets zou veranderen. Dit betekent dat de werknemer ook na 1 januari 2023 aanspraak kan blijven maken op de hondenvergoeding van de cao.
Gewerkt met explosieven- of drugshonden
Vast staat de werknemer met verschillende honden heeft gewerkt, die zijn ingezet als speurhonden voor het opsporen van explosieven en drugs. De werknemer heeft er zelf ook op gewezen dat de door haar gebruikte honden zijn getraind als explosieven- of drugshond.
Vergoeding alleen voor uitvoeren beveiligingsdienst
De werkgever heeft terecht gesteld dat de werknemer geen aanspraak heeft op de hondenvergoeding van artikel 51 lid 1 van de cao, omdat die vergoeding alleen geldt als de werknemer met een hond een beveiligingsdienst uitvoert.
De werknemer heeft uitsluitend gewerkt met honden die zijn ingezet en getraind voor het opsporen van explosieven en drugs, niet voor beveiligingswerkzaamheden. De werknemer heeft dus geen recht op de hondenvergoeding van artikel 51 lid 1 van de cao.
Werkzaamheden niet gelijkgesteld met beveiligingswerk
De stelling van de werknemer dat haar werkzaamheden met de explosieven- of drugshonden gelijkgesteld moeten met beveiligingswerk, gaat niet op. In de cao wordt op tal van plaatsen verwezen naar de begrippen in de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Het ligt daarom voor de hand om voor het begrip ‘beveiligingswerk’ aan te sluiten bij die wet.
Volgens artikel 1, onder c, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus moet onder ‘beveiligingswerkzaamheden’ worden verstaan het bewaken van de veiligheid van personen en goederen of het waken tegen verstoring van de orde en rust op terreinen en in gebouwen. Dergelijke werkzaamheden heeft de werknemer niet uitgevoerd met de honden.
Geen beveiligingswerkzaamheden laten doen
Overigens blijkt uit de door de werkgever overgelegde brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 5 december 2022 dat de werkgever ook geen vergunning heeft verkregen voor het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden. De werkgever mag dus ook geen beveiligingswerkzaamheden laten doen door de werknemers, al dan niet met honden.
Recht op hondenvergoeding
De werknemer heeft wel recht op de hondenvergoeding van artikel 51 lid 2 van de cao. Partijen zijn het daar ook over eens. Partijen verschillen van mening over de vraag of de werknemer recht heeft op een vergoeding voor twee honden, zoals de werkgever stelt, of op een vergoeding voor vier honden, zoals de werknemer zegt.
Steeds met vier honden gewerkt
De werknemer heeft in de stukken en op de zitting toegelicht dat zij steeds met ten minste vier honden heeft gewerkt, en dat één daarvan aan haarzelf toebehoorde. De werknemer heeft die toelichting op de zitting gemotiveerd en uitgelegd wat de feitelijke gang van zaken was. Zij is ook ingegaan op de stelling van de werkgever dat de inzet van meerdere honden niet nodig was.
Inzet van meerdere honden nodig
De werknemer heeft uiteengezet dat de inzet van meerdere honden nodig was op grote locaties en dat de inzet van meerdere honden steeds op verzoek van de toenmalige leiding van de werkgever heeft plaatsgevonden. Die toelichting en uitleg is door de werkgever onvoldoende weersproken en weerlegd, en de kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van het standpunt van de werknemer. Daarbij wordt ook in aanmerking genomen dat de werkgever kennelijk geen enkele vorm van registratie van de inzet van de honden en de werkzaamheden bijhoudt, en dat komt voor zijn rekening en risico.
Hondenvergoeding
Volgens artikel 51 lid 2 van de cao bedraagt de hondenvergoeding € 139,17 netto per loonperiode van vier weken als een werknemer eigenaar is van de hond, en € 83,50 netto per loonperiode als de werkgever eigenaar is van de hond. Over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2023 had de werknemer dus recht op een vergoeding van in totaal € 9.741,75 netto (1 hond x € 139,17 x 25 loonperiodes + 3 honden x € 83,50 x 25 loonperiodes).
Volgens de salarisspecificaties is feitelijk aan hondenvergoeding betaald een bedrag van € 5.336,20 netto (13 x € 220 + 12 x € 206,35). Dit betekent dat de werkgever nog een bedrag van € 4.405,55 netto (€ 9.741,75 -/- € 5.336,20) moet betalen.
De werkgever wordt dus veroordeeld tot betaling van € 4.405,55 netto aan hondenvergoeding. De gevorderde wettelijke rente is ook toewijsbaar, omdat de werkgever te laat betaalt. De wettelijke verhoging is niet toewijsbaar, omdat het gaat om een onkostenvergoeding en niet om loon.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 14 november 2024, gepubliceerd 24 april 2025