Minister Van Hijum van SZW informeert de Tweede Kamer over de vaststelling van de AOW-leeftijd van 2030 en de pensioenrichtleeftijd van 2026.
In de Algemene Ouderdomswet (AOW) is de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd en de bijbehorende aanvangsleeftijd (de leeftijd waarop de AOW-opbouw begint) geregeld.
Ontwikkeling levensverwachting
De AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd zijn vanaf 2026 gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Hiervoor is in de wet vastgelegd dat een verdere verhoging van de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd jaarlijks wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65jarige leeftijd.
Vijf jaar van tevoren
De AOW-leeftijd wordt telkens vijf jaar van tevoren aangekondigd. Vorig jaar zijn de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2029 vastgesteld op respectievelijk 67 jaar en drie maanden en 17 jaar en drie maanden.
Het CBS heeft recent de raming van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2030 en 2036 bekend gemaakt. In de aankondigingsbrief van de AOW-leeftijd in 2029 was al aangegeven dat het herstel van de opwaartse trend van de structurele levensverwachting langzamer verloopt dan eerder verwacht. De nieuwste prognoses bevestigen dit beeld en laten zien dat het herstel iets langzamer gaat dan het CBS vorig jaar verwachtte.
Jojo-effect voorkomen
Om iedereen tijdig zekerheid te bieden over de AOW-leeftijd en om een jojo-effect te voorkomen is in de wet vastgelegd dat deze niet kan dalen en vijf jaar van tevoren wordt vastgesteld. Een eenmaal vastgestelde leeftijd kan echter zonder wetswijziging niet meer aangepast worden.
Op grond van artikel 7a, tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet en de vastgestelde AOW-leeftijd voor 2029 wordt de AOW-leeftijd voor 2030 vastgesteld. Dit gebeurt aan de hand van de formule die in dit wetsartikel staat. Deze formule in de wet voorziet in een opwaartse koppeling bij stijging van de resterende levensverwachting.
Geen verhoging
Na het toepassen van deze formule volgt dat de AOW-leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2030 niet worden verhoogd. Deze blijven evenals 2029 vastgesteld op respectievelijk 67 jaar en drie maanden en 17 jaar en drie maanden. De volgens de wet voorgeschreven mededeling hiervan wordt in de Staatscourant gepubliceerd.
Pensioenrichtleeftijd
De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare wijze gekoppeld aan de levensverwachting. Op grond van artikel 18a, achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat luidde op 30 juni 2023, de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, en de prognose van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2036 blijft de pensioenrichtleeftijd ook in 2026 68 jaar.
Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2023 van de Wet toekomst pensioenen komt de fiscale pensioenrichtleeftijd als zodanig niet meer terug in het fiscale kader. De fiscale pensioenrichtleeftijd blijft nog wel van belang voor het overgangsrecht.
Kamerbrief vaststelling AOW-leeftijd 2030 en pensioenrichtleeftijd 2026