
Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
- de werkgever exploiteert een hotel-restaurant, zalencentrum en café;
- de werknemer is op 1 september 2021 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de werkgever als leerling-kok en is vanaf 1 september 2023 werkzaam als zelfstandig kok. Op de arbeidsovereenkomst is de horeca-cao van toepassing;
- op 28 februari 2023 is een studieovereenkomst met terugbetalingsbeding opgesteld tussen de werkgever en de werknemer. Onder deze overeenkomst staan de handtekeningen van de bestuurder van de werkgever en de werknemer;
- de werkgever heeft salarisstroken laten opstellen voor november 2023, december 2023 en februari 2024, waarop de uitbetaling van salaris, extra uren, vakantiedagen en vakantietoeslag staat vermeld;
- op 31 december 2023 heeft de werkgever een bedrag van € 3.549,21 overgemaakt aan de werknemer met als omschrijving ‘December plus extra gewerkte uren’.
Vordering werknemer
De werknemer vordert betaling van diverse bedragen uit hoofde van de tussen partijen per 1 maart 2024 geëindigde arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met wettelijke verhoging, wettelijke rente en kosten.
Als onderbouwing van zijn vordering voert hij aan dat de werkgever het dienstverband niet juist heeft afgerekend. Over februari 2024 heeft hij alleen € 500 netto ontvangen zonder nadere uitleg. Hij heeft ook geen salarisspecificatie ontvangen.
Wat zegt de werknemer?
Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat het om achterstallig loon gaat. Op het verweer van de werkgever voert de werknemer aan dat alleen overuren zijn uitbetaald in november en december 2023. De vakantietoeslag en vakantiedagen zijn nooit uitbetaald. Hij heeft ook niet meer dagen opgenomen dan hij heeft opgebouwd. Dat is ook nooit tussen partijen besproken.
Werknemer kent studieovereenkomst niet
De studieovereenkomst kent de werknemer niet. Hij heeft dit stuk niet ondertekend. Hij begrijpt niet hoe zijn handtekening onder dat stuk terecht is gekomen. Het is vreemd dat hij het document op die datum zou hebben getekend, terwijl hij toen nog niet wist of hij de training zou gaan volgen. Ook is dit stuk niet eerder gemeld of overgelegd door de werkgever in het buitengerechtelijk traject. Daarbij had hij de training nodig voor zijn functie, nu hij regelmatig ’s avonds met enkel één collega werkte die de training had gehad.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever voert aan dat hij in november en december 2023 de vakantietoeslag over mei 2023 tot en met december 2023 heeft betaald. Hij heeft de toeslag omgerekend naar uren en toen uitbetaald. De resterende vakantietoeslag is bij de eindafrekening betaald. Ook de vakantiedagen zijn in december uitbetaald. Bovendien zijn meer dagen opgenomen dan de werknemer heeft opgebouwd. Dat bedrag is ook verrekend.
Het bedrag voor de training SVH Sociale Hygiëne is terecht afgetrokken, nu de werknemer deze cursus niet nodig had voor zijn functie. Er zijn zes andere medewerkers, waaronder de bestuurder en haar dochter, die de training hebben gevolgd. De afrekening van de studiekosten is bovendien gegaan conform de tussen partijen overeengekomen studieovereenkomst. de werkgever heeft dus aan al haar verplichtingen voldaan.
Spoedeisend belang
De kantonrechter overweegt dat het in de onderhavige zaak onder andere gaat om onbetaald gelaten loon. Loon dient om in het inkomen te kunnen voorzien, zodat het spoedeisend belang bij de vordering is gegeven.
Studiekostenbeding nietig
De kantonrechter stelt vast dat in lid 1 van artikel 7:611a Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de werkgever de werknemer in staat stelt scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn functie. In lid 2 van dit artikel is vervolgens bepaald dat de scholing kosteloos wordt aangeboden als een werkgever op grond van toepasselijk unierecht, toepasselijk nationale recht, een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan verplicht is zijn werknemers scholing te verstrekken om het werk waarvoor zij zijn aangenomen uit te voeren. In lid 4 van voormeld artikel is vervolgens bepaald dat een beding, waarbij de kosten van scholing als bedoeld in lid 2 worden verhaald op of verrekend met geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking van de werknemer, nietig is.
Belang werkgever bij volgen training
Tussen partijen staat vast dat er in het bedrijf van de werkgever tijdens openingstijden op grond van de Alcoholwet altijd iemand aanwezig moet zijn die de training SVH Sociale Hygiëne heeft gevolgd. In zoverre was het in het belang van de werkgever dat de werknemer die training zou volgen. Daarbij heeft de werknemer aangevoerd dat hij in de avonden regelmatig één van de twee medewerkers was die cursus heeft gedaan. Ook ging hij vanaf september 2023 aan de slag als zelfstandig kok, zodat hij ook regelmatig alleen zou kunnen staan.
Verplichte scholing
Onvoldoende is dan ook aannemelijk geworden dat deze scholing niet valt onder scholing als bedoeld in lid 2 van artikel 7:611a BW. Dat er meer medewerkers die training hebben gevolgd, doet aan het voorgaande niet af, gelet op de ruime openingstijden die de werkgever hanteert en het feit dat er altijd iemand aanwezig dient te zijn, die de training heeft gevolgd.
De kantonrechter is dan ook voorlopig van oordeel dat het studiekostenbeding in de bodemprocedure nietig wordt geacht, zodat de werkgever de opleidingskosten niet had mogen verrekenen. Dit betekent dat de werkgever ten onrechte het bedrag van € 527,56 heeft verrekend.
Dit betekent dat alle overige stellingen en weren met betrekking tot het studiekostenbeding geen behandeling meer behoeven.
Loon, opgebouwde niet-genoten vakantiedagen en vakantietoeslag
De werkgever stelt dat alle bedragen, die hij nog verschuldigd was uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, al zijn betaald en dat alle vakantiedagen waren opgenomen. Het is dan ook aan de werkgever om dit voldoende aannemelijk te maken. De werkgever legt daartoe diverse overzichten en betalingen over.
De kantonrechter overweegt dat de overgelegde stukken onvoldoende zijn om aannemelijk te maken dat de bedragen zijn betaald en alle vakantiedagen waren opgenomen. Daarbij is van belang dat een deel van de stukken niet overeenstemmen, zoals de betaling in december 2023 en de beschrijving daarbij ten opzichte van de overgelegde loonstrook van december 2023 en de daarop opgenomen bedragen. Ook bestaat een deel van de overgelegde stukken uit door de bestuurder van de werkgever opgestelde overzichten, die niet controleerbaar zijn. Dit verweer slaagt niet.
Beslissing kantonrechter
De kantonrechter veroordeelt de werkgever om tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, aan de werknemer te betalen:
- een bedrag van € 2.204,48 bruto aan loon over februari 2024;
- een bedrag van € 1.584,00 bruto aan vakantietoeslag over de periode 1 juni 2023 tot 1 maart 2024;
- een bedrag van € 482,00 bruto aan opgebouwde niet-opgenomen vakantiedagen tot 1 maart 2023;
- de wettelijke verhoging, ter hoogte van 10% over de bedragen onder a. t/m c.;
- de wettelijke rente over de bedragen onder a., b. en d. vanaf de opeisbaarheid van die bedragen tot de dag van de algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke kosten van € 557,96 (inclusief btw).
Daarnaast veroordeelt de kantonrechter de werkgever om binnen één maand na betekening van dit vonnis een gecorrigeerde en deugdelijke salarisspecificatie af te geven aan de werknemer, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag of gedeelte daarvan dat voornoemde veroordeling niet in de genoemde termijn wordt voldaan met een maximum van € 2.500
Ook wordt de werkgever veroordeeld in de proceskosten van € 1.065,42.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23 juli 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:6859