De werkgever mocht er niet op vertrouwen dat de inspecteur van de Belastingdienst verrekening van openstaande loonheffingenschulden met btw-teruggaven zou toestaan, ook al heeft de inspecteur dat in het verleden wel gedaan.
Volgens de rechtbank zijn de naheffingsaanslagen loonheffingen en de verzuimboeten terecht aan de werkgever opgelegd. Wel is de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 tot een te hoog bedrag opgelegd.
Waar gaat deze zaak over?
De inspecteur heeft aan de werkgever naheffingsaanslagen loonheffingen opgelegd over de tijdvakken 1 juli 2022 tot en met 31 juli 2022 (juli 2022) en 1 september 2022 tot en met 30 september 2022 (september 2022) naar een te betalen bedrag van € 447 over het tijdvak juli 2022 respectievelijk € 11.676 over het tijdvak september 2022 (de naheffingsaanslagen).
Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur verzuimboeten aan de werkgever opgelegd van € 50 over het tijdvak juli 2022 respectievelijk € 350 over het tijdvak september 2022 (de boetebeschikkingen).
De inspecteur heeft de bezwaren van de werkgever tegen de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen bij uitspraken op bezwaar afgewezen.
De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen en verzuimboeten terecht en tot de juiste bedragen aan de werkgever zijn opgelegd. Hij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de werkgever.
Ingehouden belasting niet (volledig) vóór of op uiterste betaaldata afgedragen
Vast staat dat de werkgever de in de tijdvakken juli 2022 en september 2022 ingehouden belasting niet dan wel niet volledig vóór of op de uiterste betaaldata op aangifte heeft afgedragen. Dit betekent dat de inspecteur als uitgangspunt terecht naheffingsaanslagen aan de werkgever heeft opgelegd.
Verzoek om af te dragen LH te verrekenen met teruggaven OB
De werkgever stelt dat de inspecteur toch niet mag naheffen omdat hij de inspecteur heeft verzocht om de af te dragen loonheffingen te verrekenen met teruggaven omzetbelasting over de betreffende tijdvakken. Volgens de werkgever honoreert de inspecteur dergelijke verzoeken normaliter altijd.
Verplicht om ingehouden belasting in tijdvak op aangifte af te dragen
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Een inhoudingsplichtige, zoals de werkgever, is verplicht om de in een tijdvak ingehouden belasting op aangifte af te dragen. Daarvoor geldt een termijn van één maand na het einde van het tijdvak.
Inspecteur verleent op verzoek uitstel
Het staat een inhoudingsplichtige niet vrij om de door hem op aangifte te betalen belasting uit eigen beweging te verrekenen met teruggaven die hij verwacht. Wel verleent de inspecteur op verzoek uitstel voor de afdracht van loonheffingen als de inhoudingsplichtige recht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting over hetzelfde tijdvak of het tijdvak dat is geëindigd gelijk met hetzelfde tijdvak of daarvoor.
Verzoek moet uiterlijk gelijktijdig met aangifte
Het uitstel wordt door de inspecteur in ieder geval niet verleend als het verzoek niet uiterlijk gelijktijdig met de aangifte is gedaan of de teruggaaf omzetbelasting op de voet van artikel 24 van de Invorderingswet 1990 kan worden verrekend met onherroepelijk vaststaande belastingaanslagen.
Openstaande loonbelastingschulden
In dit geval heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat de werkgever openstaande belangschulden heeft waarvan een bedrag van ongeveer € 160.000 ziet op loonbelastingschulden toerekenbaar aan 2018 en 2019. De inspecteur komt geen beleidsruimte toe om toch uitstel van betaling te verlenen. Gesteld noch gebleken is dat de inspecteur dat hier toch heeft gedaan.
Geen bestendige gedragslijn
De omstandigheid dat de inspecteur naar de ervaring van de werkgever dergelijke verzoeken normaliter wel altijd honoreert, maakt dat niet anders. Dat zou alleen anders zijn als een bestendige gedragslijn van de inspecteur – waarbij de inspecteur steeds uitstel van betaling verleend ook als niet aan alle voorwaarden is voldaan – bij de werkgever een in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de inspecteur ook voor de tijdvakken juli 2022 en september 2022 uitstel van betaling zou verlenen.
De werkgever heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een bestendige gedragslijn aan de zijde van de inspecteur, die op zijn beurt in rechte te beschermen vertrouwen bij de werkgever heeft gewekt.
Geen uitstel van betaling verleend
Dit betekent dat de rechtbank ervan uitgaat dat aan de werkgever geen uitstel van betaling voor de afdracht van loonheffingen op aangifte over de tijdvakken juli 2022 en september 2022 is verleend. De naheffingsaanslagen zijn dus terecht aan de werkgever opgelegd.
Naheffingsaanslag september 2022 te hoog vastgesteld
Volgens de rechtbank is de naheffingsaanslag over het tijdvak juli 2022 juist vastgesteld, maar is de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 te hoog vastgesteld.
De inspecteur kan de belasting die op aangifte behoort te worden afgedragen en die geheel of gedeeltelijk niet is betaald bij wege van naheffingsaanslag naheffen. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag.
De werkgever heeft op 18 november 2022 van de totaal verschuldigde loonheffingen over het tijdvak september 2022 van € 12.026 een bedrag van € 11.626 betaald. De naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 is gelet op de dagtekening van het aanslagbiljet vastgesteld op 23 november 2022.
Bedrag aan verschuldigde loonheffingen dat nog niet is betaald
Volgens de rechtbank moet voor de hoogte van de naheffingsaanslag worden uitgegaan van het bedrag aan verschuldigde loonheffingen dat ten tijde van het vaststellen van de naheffingsaanslag – daarom op 23 november 2022 – nog niet is betaald. Op die datum was het bedrag aan loonheffingen over het tijdvak september 2022 dat behoorde te zijn afgedragen maar nog niet was betaald € 50 (= € 16.676 -/- € 16.626). De rechtbank vermindert de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 met € 50.
Boetebeschikkingen
De inspecteur kan een verzuimboete van maximaal € 5.514 opleggen aan de belastingplichtige of inhoudingsplichtige die de belasting welke op aangifte moet worden afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft betaald.13 In geval van een betalingsverzuim wordt een verzuimboete van 3% van de niet tijdig betaalde belasting opgelegd, met een minimum van € 50.
Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of als sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd. Het gaat daarbij om de vraag of de werkgever alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig wordt betaald. De bewijslast om dit aannemelijk te maken rust op de werkgever.
Niet tijdig op aangifte afgedragen
Vast staat dat de werkgever de ingehouden loonheffingen over de tijdvakken juli 2022 en september 2022 (gedeeltelijk) niet tijdig op aangifte heeft afgedragen. Daarmee is voor beide tijdvakken sprake van een betalingsverzuim als bedoeld in artikel 67c van de AWR. De inspecteur heeft de boeten als uitgangspunt dus terecht aan de werkgever opgelegd.
Geen afwezigheid van schuld
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van afwezigheid van alle schuld. De werkgever mocht er niet zonder meer van uitgaan dat de inspecteur naar aanleiding van zijn verzoeken om verrekening aan de werkgever uitstel van betaling had verleend of zou verlenen.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de boeten passend en geboden zijn. Volgens de rechtbank is de hoogte van de boeten in overeenstemming is met de geldende wet- en regelgeving. Daarbij overweegt de rechtbank in het bijzonder dat de vermindering van het bedrag op de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 niet leidt tot een vermindering van de bijbehorende boete.
De werkgever heeft een bedrag van € 11.676 niet vóór de uiterste betaaldatum afgedragen. Voor dat bedrag was de werkgever in verzuim en de inspecteur heeft de boete dan ook terecht berekend over dat bedrag. De rechtbank acht de boeten – gelet op alle omstandigheden van het geval – passend en geboden.
Conclusie en gevolgen
Het beroep met betrekking het tijdvak juli 2022 is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag over het tijdvak juli 2022 en de bijbehorende boetebeschikking in stand blijven.
Het beroep met betrekking tot het tijdvak september 2022 is gegrond. De rechtbank zal de naheffingsaanslag over het tijdvak september 2022 verminderen tot een naheffingsaanslag naar een te betalen bedrag van € 50. De bijbehorende boetebeschikking blijft in stand.
Omdat het beroep met betrekking tot het tijdvak september 2022 gegrond is, moet de inspecteur het door de werkgever betaalde griffierecht van € 365 ter zake van dat beroep te vergoeden. Ook heeft de werkgever recht op een vergoeding van zijn proceskosten in de beroepsfase. De inspecteur moet die vergoeding betalen.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29 mei 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3486