In deze zaak gaat het om een vordering tot betaling van achterstallig loon. De werkgever (een supermarkt) heeft de werknemers in juli 2017 medegedeeld dat hij wettelijk verplicht is de werknemers per 52 weken minstens 13 zondagen niet voor werkzaamheden in te plannen. De werknemers hebben later vernomen dat deze mededeling onjuist was, omdat die verplichting alleen gold voor minderjarigen. De werknemers stellen dat zij ten onrechte verplicht werden deze 13 zondagen in te leveren.
Min-maxcontract
De werknemers zijn bij de werkgever in dienst getreden op basis van een oproepovereenkomst met een min-maxcontract. De werkgever is in dat geval vrij de werknemer op te roepen tegen een bepaalde dag voor een bepaald aantal uren. In de arbeidsovereenkomsten is niets opgenomen over het werken op bepaalde dagen. De werkgever is dan ook niet verplicht de werknemer in te plannen op bijvoorbeeld een zondag. Dit is anders indien hierover andere afspraken zijn gemaakt.
Afspraak gemaakt: elke zondag 9,5 uur werken
Werknemer 2 heeft aangevoerd dat hij met de werkgever de afspraak heeft gemaakt dat hij iedere zondag voor 9,5 uur zou worden ingepland voor werkzaamheden. Dit standpunt wordt ondersteund door de inhoud van het gespreksverslag van 22 juni 2017. Hierin is onder andere het volgende vermeld:
“De afgelopen tweeënvijftig weken heeft [werknemer 2] tweeënvijftig zondagen gewerkt. Dit heeft als gevolg dat [werknemer 2] de eerstvolgende dertien zondagen niet ingeroosterd zal worden. [werknemer 2] zal daarom van 2-7-2017 t/m 24-9-2017 geen zondagen werken. [werknemer 2] heeft verworven rechten ten aanzien van te werken uren, namelijk het recht op 9:30 uur per week. In wederzijds overleg zullen deze uren ingepland worden op zaterdagen. Mocht het zo zijn dat er niet voldaan kan worden aan deze 09:30 uur per week, dan zal dit geen gevolgen hebben op de reeds gemaakte afspraken.
Het werken van deze zaterdagen en niet werken van de zondagen heeft geen gevolgen voor de reeds verworven rechten van [werknemer 2], namelijk de 09:30 uur op zondag. [werknemer 2] verklaart hierbij ook niet voornemens te zijn nieuwe rechten te willen verwerven op bijvoorbeeld de zaterdag door het tijdelijk gewijzigde rooster.”.
Afspraak eenzijdig gewijzigd
De kantonrechter maakt hieruit op dat werknemer 2 een nadere afspraak met de werkgever heeft gemaakt, om iedere zondag voor 9,5 uur ingepland te worden voor het verrichten van werkzaamheden. Deze afspraak is ten onrechte eenzijdig door de werkgever gewijzigd.
Afspraak over werken op zondag niet vast komen te staan
Werknemer 3 heeft op de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij destijds met de filiaalmanager een afspraak heeft gemaakt dat zij iedere zondag zou worden ingepland voor werkzaamheden. Zij stelt dat zij e-mailcorrespondentie met betrekking tot deze afspraak in bezit heeft.
Werknemer 3 heeft deze – door de werkgever betwiste – stelling echter pas op de mondelinge behandeling voor het eerst naar voren gebracht en deze e-mailcorrespondentie bovendien niet in de procedure gebracht. De kantonrechter zal deze stelling daarom passeren. Dit betekent dat de vordering van werknemer 3 niet toewijsbaar is, omdat niet is vast komen te staan dat zij een nadere afspraak met de werkgever heeft gemaakt dat zij iedere zondag zou worden ingepland voor het verrichten van werkzaamheden.
Geen nadere afspraak met werkgever
Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat werknemer 1 een nadere afspraak met de werkgever heeft gemaakt om iedere zondag ingepland te worden voor het verrichten van werkzaamheden.
Rechtsvermoeden
De werknemers hebben nog een beroep gedaan op artikel 7:610a BW. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Voornoemd wetsartikel gaat over het wel of niet bestaan van een arbeidsovereenkomst. Hierover is echter geen discussie. De kantonrechter begrijpt uit de stelling van de werknemers dat zij ook een beroep doen op artikel 7:610b BW (het rechtsvermoeden).
Duidelijkheid over omvang arbeidsduur, niet over tijdstippen
Ook dit beroep slaagt niet. Dit wetsartikel heeft namelijk betrekking op de omvang van de arbeidsduur. Het rechtsvermoeden is bedoeld om de werknemer die na zekere tijd arbeid te hebben verricht, duidelijkheid te bieden over de omvang van de arbeidsovereenkomst, maar niet over de tijdstippen waarop hij die arbeid verricht.
Afwijzing vorderingen
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van werknemer 1 en werknemer 3 zullen worden afgewezen. Aangezien tussen partijen nog een dienstverband bestaat en de discussie is ontstaan naar aanleiding van de onjuiste mededeling van de werkgever in 2017, zal de kantonrechter de proceskosten tussen partijen compenseren. Elke partij moet de eigen proceskosten dragen.
Aanspraak op achterstallig loon
Werknemer 2 heeft aanspraak op betaling van achterstallig loon. De werkgever is op grond van artikel 7:628 lid 1 BW verplicht het loon te voldoen als de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht. Het niet verrichten van de werkzaamheden behoort in dit geval niet voor rekening van de werknemer te komen. De vraag die daarbij nog moet worden beantwoord, is over welke periode de vordering toewijsbaar is.
Gedeeltelijke verjaring
Werknemer 2 maakt aanspraak op vergoeding over de periode juli 2017 tot en met 31 december 2021. De werkgever heeft aangevoerd dat de vordering gedeeltelijk is verjaard. Dit verweer slaagt. Bij brief van 7 november 2022 heeft de gemachtigde van werknemer 2 de verjaring gestuit. Dit betekent dat werknemer 2 geen aanspraak meer kan maken op vergoeding vanwege achterstallig loon over de periode tot 7 november 2017.
Niet redelijk
Verder heeft de werkgever aangevoerd dat de vordering van werknemer 2 niet redelijk is, omdat werknemer 2 op 1 april 2021 op de hoogte was gekomen dat hij ten onrechte niet op de zondagen werd ingepland. Ook dit verweer slaagt. Uit de overgelegde processtukken blijkt niet dat werknemer 2 de werkgever erop heeft gewezen dat hij weer op de zondagen moet worden ingepland.
Recht op vergoeding wegens mislopen zondagtoeslag
Werknemer 2 heeft – gelet op het voorgaande – recht op vergoeding wegens het mislopen van de zondagtoeslag (loon) over de periode 7 november 2017 tot april 2021.
Werknemer 2 heeft in zijn berekening als vergoeding opgenomen 15 zondagen x 9,5 uur arbeid plus zondagtoeslag. Dit is echter niet correct. De mededeling van de werkgever zag namelijk op 13 zondagen niet mogen werken en niet op 15. Daarnaast heeft werknemer 2 de werkzaamheden verricht op de zaterdag in plaats van op de zondag. Werknemer 2 is daardoor alleen de zondagtoeslag aan inkomen misgelopen.
Werknemer 2 heeft aldus recht op betaling van 2 keer 9,5 uur aan zondagtoeslag over 2017, 13 keer 9,5 uur aan zondagtoeslag over 2018 en over 2019, en vier keer 9,5 uur aan zondagtoeslag over 2021.
Uit de stukken kan niet worden opgemaakt welk uurloon werknemer 2 genoot in de periode 7 november 2017 tot april 2021. De kantonrechter zal om die reden de procedure naar de rol verwijzen zodat werknemer 2 zich bij akte hierover kan uitlaten en een nieuwe loonberekening kan inbrengen. De werkgever zal daarna in de gelegenheid worden gesteld daarop te reageren.
Wettelijke verhoging en rente
De kantonrechter ziet met het oog op de omstandigheden aanleiding de verhoging wegens vertraging van de betaling van het loon te matigen tot 20% van het verschuldigde bedrag. De kantonrechter ziet verder geen grond om de gevorderde wettelijke rente af te wijzen.
Uitspraak Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 februari 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:1113