Het voorlopig oordeel dat de werknemer ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitzicht had op ander werk als bedoeld in artikel 8.2 van de vaststellingsovereenkomst, is in de eerste plaats gebaseerd op de overweging van de kantonrechter dat de werkgever voldoende heeft onderbouwd dat de werknemer na de trade stop van 22 augustus 2022 nog heeft gehandeld en dat dit blijkt uit de correspondentie tussen de werknemer (bedrijf 1) van 20 tot en met 27 oktober 2022, de facturen aan (bedrijf 2) van 11 november 2022 en de e-mail van (bedrijf 3) van 12 november 2022.
Niet nader onderbouwd
De kantonrechter is van oordeel dat op basis van het document dat de werknemer in het geding heeft gebracht niet is komen vast te staan dat de werkgever in het vierde kwartaal van 2022 een aantal pending deals had waarbij al overeenstemming was over de prijs en de goederen en de deals alleen nog moeten worden uitgevoerd. Dit is door de werkgever betwist en door de werknemer niet nader onderbouwd.
Meer in het bijzonder is niet komen vast te staan dat de correspondentie tussen de werknemer en bedrijf 1 van 20 tot en met 27 oktober 2022 en de e-mail van bedrijf 3 van 12 november 2022 betrekking hebben op overeenkomsten die al voor de trade stop voor de werkgever waren gesloten en die alleen nog moesten worden uitgevoerd.
Werknemer wilde deal sluiten
Voor de correspondentie tussen de werknemer en bedrijf 1 geldt dat de werknemer hier duidelijk met bedrijf 1 onderhandelt om een overeenkomst voor het leveren van een partij bevroren gezouten vis tot stand te brengen. Partijen bereiken uiteindelijk geen overeenstemming over de prijs, maar uit de correspondentie kan niet worden afgeleid dat het niet de bedoeling was van de werknemer om een deal te sluiten.
Ook voor de e-mail van bedrijf 3 van 12 november 2022, waarbij wordt verzocht de verscheping van twee containers bevroren kippenvleugels in december 2022 te laten plaatsvinden in plaats van in november 2022, geldt dat uit het document dat de werknemer in het geding heeft gebracht niet kan worden afgeleid dat het hier ging om een deal die al voor de trade stop was gesloten.
Na trade stop nog gehandeld
De conclusie luidt daarom dat de werknemer met het door hem overgelegde document geen twijfel heeft kunnen zaaien over de juistheid van de voorlopige vaststelling dat hij na de trade stop van 22 augustus 2022 nog heeft gehandeld.
Werknemer handelde voor ander bedrijf
Het voorlopig oordeel dat de werknemer ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitzicht had op ander werk als bedoeld in artikel 8.2 van de vaststellingsovereenkomst, is in de tweede plaats gebaseerd op de overweging dat voor de facturen van 11 november 2022 geldt dat deze op naam van bedrijf 5 zijn gesteld, dat daarop onweersproken een ander rekeningnummer dan dat van de werkgever staat vermeld en dat het er dus op lijkt dat de werknemer daarmee voor bedrijf 5 handelde. Deze facturen zijn op naam gesteld van bedrijf 2 en hebben volgens de omschrijving betrekking op: “Frozen Chicken Upper back – origin Holland, Brand [bedrijf 6] – 10kg cartons”.
Geen voorbeeldfacturen
De kantonrechter overweegt dat uit de overgelegde e-mails niet kan worden afgeleid dat de facturen geen betrekking hebben op deals die daadwerkelijk zijn gesloten en slechts voorbeeldfacturen zijn. Uit de e-mail van persoon D van 10 juli 2023 kan immers worden afgeleid dat er wel degelijk een deal was gesloten die later is geannuleerd. Uit de verklaring van de echtgenote van de werknemer kan ook worden afgeleid dat de facturen betrekking hadden op bedragen die daadwerkelijk verschuldigd waren. Zij schrijft immers in haar e-mail: “Ik heb de werknemer toen gevraagd me de bedragen te sturen waar het om zou gaan. de werknemer heeft toen uit gemak de facturen verstuurd i.p.v. het bedrag.”
De werknemer heeft niet betwist dat naast de naam ook het rekeningnummer van bedrijf 5 op de facturen staat vermeld. Hij heeft toegelicht dat hij over het rekeningnummer van bedrijf 5 beschikte omdat bij de onderhandelingen over de overname van de werkgever was besproken om onder de naam bedrijf 5 te handelen.
Geen goede verklaring
De naam en het rekeningnummer van bedrijf 5 stonden daarom op de voorbeeldfacturen die hij aan zijn vrouw ten behoeve van zijn schoonvader heeft gestuurd. Hiervoor geldt echter dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat was afgesproken dat de werkgever tijdelijk via bedrijf 5 zou gaan handelen, omdat de werkgever dit heeft betwist en de werknemer deze stelling niet nader heeft onderbouwd. De werknemer heeft hiermee geen goede verklaring gegeven voor het feit dat op de facturen de naam en het rekeningnummer van bedrijf 5 waren vermeld.
Geen twijfel kunnen zaaien
Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de werknemer met de e-mailberichten die hij in het geding heeft gebracht geen twijfel heeft kunnen zaaien over de juistheid van de voorlopige vaststelling dat uit de facturen van 11 november 2022 kan worden afgeleid dat hij daarmee voor bedrijf 5 handelde.
Concrete en vergevorderde plannen voor nieuw bedrijf
Het voorlopig oordeel dat de werknemer ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitzicht had op ander werk als bedoeld in artikel 8.2 van de vaststellingsovereenkomst, is in de derde plaats gebaseerd op de overweging dat de vaststellingsovereenkomst op 9 november 2022 is ondertekend door de werknemer en dat de werknemer op 15 november 2022 al met persoon H, C en B in een WhatsAppgroep zat waarin onder meer de naam en de locatie van de nieuw op te richten onderneming werd besproken. De WhatsAppberichten van 15 november 2022 volgen dicht op het tekenen van de vaststellingsovereenkomst door de werknemer op 9 november 2022. Dit, in combinatie met de facturen van 11 november 2022 op naam van bedrijf 5, maakt dat de kantonrechter het waarschijnlijk vindt dat de werknemer bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst al concrete en vergevorderde plannen had om met persoon C en B een samenwerking aan te gaan voor een nieuwe onderneming en daarmee uitzicht had op ander werk.
Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de werknemer met de stukken die hij in het geding heeft gebracht geen twijfel heeft kunnen zaaien over de juistheid van de voorlopige vaststelling dat de werknemer bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst al concrete en vergevorderde plannen had om met persoon C en B een samenwerking aan te gaan voor een nieuwe onderneming en daarmee uitzicht had op ander werk.
Boete betalen
De consequentie van de vaststelling dat de werknemer ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst uitzicht had op ander werk als bedoeld in artikel 8.2 van de vaststellingsovereenkomst, is dat hij op grond van dit artikel een boete van € 25.000 aan de werkgever moet betalen.
Verrekening met boete
De werknemer vordert in de eerste plaats betaling van de vergoeding van € 20.031,36 bruto die de werkgever hem op grond van artikel 2.2. van de vaststellingsovereenkomst zou betalen. De werkgever heeft verklaard dat hij dit bedrag wil verrekenen met de boete van € 25.000 die de werknemer de werkgever moet betalen.
Beroep op verrekening
De kantonrechter stelt vast dat de werkgever een beroep op verrekening toekomt, nu het gaat om een afrekening na het einde van het dienstverband en niet om een periodieke loonbetaling tijdens dienstverband waarop artikel 7:632 BW ziet. Dit betekent dat de vordering van de werknemer tot betaling van de vergoeding van € 20.031,36 als gevolg van deze verrekening volledig teniet is gegaan. Dit onderdeel van zijn vordering wordt daarom afgewezen.
‘Overname niet doorgegaan aan werknemer te wijten’
De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever de stelling dat het aan de werknemer te wijten is dat de overname door bedrijf 4 niet is doorgegaan en dat de werknemer hiermee in strijd met artikel 8.2 van de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld, naar aanleiding van de betwisting door de werknemer onvoldoende nader heeft onderbouwd. In de eerste plaats geldt dat bedrijf 4 de onderhandelingen met de werkgever op 27 oktober 2022 heeft afgebroken.
De vaststellingsovereenkomst is gesloten nadat de handelingen die de werkgever de werknemer verwijt hebben plaatsgevonden, zodat niet valt in te zien hoe de werknemer voorafgaand aan het sluiten van deze overeenkomst in strijd met deze overeenkomst kan hebben gehandeld.
Werkgever voert onvoldoende aan
De werkgever heeft verder onvoldoende aangevoerd om op basis daarvan te kunnen concluderen dat de werknemer al tijdens de onderhandelingen tussen bedrijf 4 en de werkgever een deal met persoon B en C had gesloten om met hen de Frozen-activiteiten voort te zetten zonder dat de werkgever daarvoor werd betaald en dat dit de reden is geweest waarom bedrijf 4 de onderhandelingen met de werkgever heeft afgebroken.
Niet achter rug van werkgever
Uit de e-mail van persoon A aan persoon B van 26 oktober 2022 kan worden afgeleid dat het contact tussen de werknemer en persoon B over de beschikbaarheid van persoon K op initiatief van persoon A heeft plaatsgevonden en dat de werknemer dit dus niet achter de rug van de werkgever heeft gedaan. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat de werknemer met deze handelingen toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 8.2 van de vaststellingsovereenkomst. De vordering van de werkgever wordt daarom afgewezen.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 14 februari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:666