De kantonrechter moet oordelen over de financiële afwikkeling van het einde dienstverband wegens arbeidsongeschiktheid. Het betreft de berekening van de eindejaarsuitkering, transitievergoeding en uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen.
Berekening eindejaarsuitkering en transitievergoeding
In de tussenbeschikking van 14 juni 2023 heeft de kantonrechter bepaald dat de werknemer nog mag reageren op het verweer dat bij de berekening van de eindejaarsuitkering over 2020 en 2021 moet worden uitgegaan van de (wegens ziekte) bestaande aanspraak op 70% in plaats van het volledige salaris.
Ook heeft de kantonrechter bepaald dat de werknemer in de gelegenheid wordt gesteld om nog een berekening te verstrekken van de transitievergoeding voor zover die is gebaseerd op de eindejaarsuitkering. de werkgever is in de gelegenheid gesteld om uitsluitend op deze berekening van de transitievergoeding te reageren.
De werknemer heeft zich vervolgens in een akte van 12 juli 2023 uitgelaten over het loon voor de berekening van de eindejaarsuitkering bij ziekte en het uurloon voor de uit te betalen vakantie-uren. de werknemer heeft ook een berekening gegeven van de transitievergoeding over de eindejaarsuitkering.
De werkgever heeft gereageerd op de door de werknemer berekende transitievergoeding, waarbij hij verwijst naar zijn berekening van de totale transitievergoeding.
Eindejaarsuitkering
De kantonrechter heeft in de tussenbeschikking van 27 februari 2023 geoordeeld dat de door de werknemer verzochte eindejaarsuitkering over het niet-betaalde gedeelte over 2019, over 2020 en over 2021 tot de datum van einde dienstverband, moet worden toegewezen.
Recht op eindejaarsuitkering van 4%
In artikel 4.3 van het Handboek P&O (Handboek), dat onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, staat dat de werknemer van de werkgever recht heeft op een eindejaarsuitkering van 4% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis.
Uitgekeerde loon en niet volledige brutoloon
De hoogte van de nog te betalen eindejaarsuitkeringen kon bij de tussenbeschikking van 27 februari 2023 nog niet vastgesteld worden omdat de geïndexeerde loongegevens niet in geding waren gebracht. Nadat de werknemer deze loongegevens had verstrekt, heeft de werkgever zich op het standpunt gesteld dat de eindejaarsuitkeringen over 2020 en 2021 berekend moeten worden over het in deze kalenderjaren uitgekeerde loon en niet over het volledige brutoloon, waarvan de werknemer is uitgegaan.
De werkgever heeft daarbij verwezen naar artikel 6.4 van het Handboek. In deze bepaling staat dat de werkgever na 52 weken ziekte 70% van het laatstverdiende bruto maandsalaris zal betalen.
Niet ‘werkelijk uitgekeerde loon’, maar ‘bedongen loon’
De werknemer betwist in de akte van 12 juli 2023 de stelling van de werkgever dat voor de berekening van de eindejaarsuitkering uitgegaan moet worden van het werkelijk uitgekeerde loon, dat per 6 juli 2020 70% van het overeengekomen loon bedraagt.
De werknemer wijst erop dat in artikel 4.3 van het Handboek niet wordt verwezen naar het ‘werkelijk uitgekeerde loon’, maar naar het ‘bedongen loon’. De werknemer wijst er daarbij op dat voor de berekening van de eindejaarsuitkering artikel 7:629 lid 8 juncto artikel 7:628 lid 3 BW geldt, waaruit volgt dat het volledige loon moet worden uitgekeerd dat hij zou hebben gekregen als hij niet verhinderd zou zijn geweest.
Recht op betaling 70% eindejaarsuitkering
De kantonrechter overweegt hierover als volgt. Artikel 6.4 van het Handboek, dat gaat over het loon tijdens ziekte, ziet alleen op de doorbetaling van het bruto maandsalaris, niet op overige loonbestanddelen, zoals de eindejaarsuitkering.
Niet is gesteld of gebleken dat partijen in de arbeidsovereenkomst of in het Handboek afspraken hebben gemaakt over de uitbetaling van de eindejaarsuitkering tijdens ziekte. Dit betekent dat op het recht op eindejaarsuitkering tijdens ziekte, artikel 7:629 BW van toepassing is. Op grond van het eerste lid van deze bepaling behoudt de werknemer, voor zover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 17 lid lid 1 van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, als hij wegens ziekte de bedongen arbeid niet heeft verricht.
Loon op andere wijze dan tijdruimte vastgesteld
De werknemer stelt dat 7:629 lid 1 BW niet geldt voor de eindejaarsuitkering omdat dit loonbestanddeel niet naar tijdruimte wordt uitgekeerd. In art. 7:629 lid 8 BW is artikel 7:628 lid 3 BW echter van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 7:628 lid 3 BW ziet op het loon in geld dat op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld.
Gelet daarop is 7:629 lid 1 BW, de loonaanspraak van 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon bij ziekte ook van toepassing op loon in geld dat op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld. De werknemer heeft daarom tijdens ziekte recht op betaling van 70% van de eindejaarsuitkering.
Daaraan doet niet af dat op grond van artikel 7:628 lid 3 BW als loon wordt beschouwd het loon dat de werknemer had kunnen verdienen als hij niet verhinderd was geweest om zijn arbeid te verrichten.
De stelling van de werknemer in de akte van 12 juli 2023 dat artikel 7:629 lid 1 BW niet geldt voor loonbestanddelen die niet naar tijdruimte worden uitgekeerd, is overigens in tegenspraak met zijn eerder ingenomen stelling dat de eindejaarsuitkering valt onder artikel 7:629 BW en onder deze bepaling tot uitkering zou moeten komen.
Eindejaarsuitkering verschuldigd
De werkgever heeft in de akte van 10 april 2023 erkend dat – nu de kantonrechter van oordeel is dat de werknemer ook tijdens ziekte recht heeft op een eindejaarsuitkering – zij over het in 2020 uitgekeerde loon van in totaal € 49.493,50, nog een eindejaarsuitkering is verschuldigd van € 1.979,74 bruto.
Over 2021 heeft de werkgever aan de werknemer € 15.194,49 bruto aan loon en ziekte-suppletie betaald, waarover een eindejaarsuitkering van € 607,77 bruto is verschuldigd. De werknemer heeft de berekening van deze eindejaarsuitkeringen op zichzelf niet betwist, zodat deze toewijsbaar zijn.
Eindejaarsuitkering toegewezen
In de tussenbeschikking van 14 juni 2023 heeft de kantonrechter al een eindejaarsuitkering over 2019 van € 1.044,36 bruto toewijsbaar geoordeeld. In totaal zal de kantonrechter de verzochte eindejaarsuitkering over 2019, 2020 en 2021 daarom toewijzen tot een bedrag van (€ 1.044,36 + € 1.979,74 + € 607,77 =) € 3.631,87 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van opeisbaarheid.
Wettelijke verhoging
De kantonrechter wijst de door de werknemer verzochte wettelijke verhoging over de uit te betalen eindejaarsuitkeringen toe. Nu de vraag of er aanspraak is op een eindejaarsuitkering onderdeel is geweest van het debat tussen partijen, ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
Loon voor uitbetaling vakantie-uren
De werknemer heeft in de akte van 10 juli 2023 verzocht bij de berekening van de uitbetaling van de verzochte vakantie-uren alsnog de eindejaaruitkering te betrekken en een uurloon van € 39,88 bruto te hanteren.
De kantonrechter overweegt hierover dat in de tussenbeschikking van 14 juni 2023 een bindende eindbeslissing is gegeven over de hoogte van het uurloon van de na te betalen vakantie-uren. Wat de werknemer in de akte van 10 juli 2023 hierover aanvoert, geeft de kantonrechter geen aanleiding om op de eerdere beslissing terug te komen.
Transitievergoeding
De werknemer heeft de transitievergoeding – op basis van de na te betalen eindejaarsuitkeringen – berekend op € 501,39 bruto. Hij is daarbij uitgegaan van de eindejaarsuitkeringen over het volledige loon.
Nu de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld dat de eindejaarsuitkering over 2020 en over 2021 alleen over het wegens ziekte betaalde lagere loon van 70% moet worden berekend, zal de kantonrechter voor de resterende transitievergoeding daarvan uitgaan.
Gemiddelde over periode van 36 maanden
De werkgever heeft in de akte van 8 augustus 2023 een berekening van de transitievergoeding verstrekt, waarin van de lagere eindejaarsuitkeringen over 2020 en 2021 is uitgegaan. Daarbij heeft de werkgever er terecht op gewezen dat voor de berekening van de gemiddelde eindejaarsuitkering moet worden uitgegaan van het gemiddelde over een periode van 36 maanden in plaats van 30 maanden, waarvan de werknemer bij zijn berekening was uitgegaan. Dit volgt uit artikel 3 lid 1 onderdeel c van het Besluit loonbegrip aanzegtermijn en transitievergoeding.
De kantonrechter gaat hierna daarom uit van de berekening van de werkgever van de transitievergoeding over de nabetaling van de eindejaarsuitkeringen over 2019 tot en met 2021. Dit is een bedrag van € 336,32 bruto en wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 2 oktober 2022 tot de datum van voldoening.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 26 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:5038