De werknemer stak zijn been uit een rijdende elektrokar en is toen geraakt door een uitstekende metalen vork. Hierdoor is onder andere zijn scheenbeen verbrijzeld waardoor hij in het ziekenhuis moest worden opgenomen.
De rechtbank oordeelt dat het schoonmaakbedrijf onvoldoende maatregelen heeft genomen om de gevaarlijke situatie te voorkomen en dat daarmee sprake is van een verwijtbare overtreding. Het schoonmaakbedrijf vond ook dat de boete moest worden gematigd en niet evenredig was, maar daar is de rechtbank niet in meegegaan.
Is sprake van een overtreding?
De werkgever betoogt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 7.4, derde en/of vierde lid van het Arbobesluit. De werkgever heeft namelijk de gevaren zoveel mogelijk beperkt, maar kon niet voorzien dat het slachtoffer zijn been uit zou steken. Hij kon daarom het ongeval ook niet voorkomen.
De werkgever wijst erop dat iedereen die gehoord is, inclusief het slachtoffer zelf, wist dat alle ledematen binnen de elektrokar moesten worden gehouden. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat het naar buiten steken van een been vanuit een rijdend voertuig gevaar oplevert.
Hoezo geen verwijt te maken?
De rechtbank volgt de werkgever niet in haar standpunt dat de werkgever geen verwijt valt te maken. Het is voorstelbaar en dus voorzienbaar dat een werknemer een been buitenboord steekt, aangezien de elektrokar een open voertuig is, in de zin van een voertuig zonder deuren en ramen.
Mogelijk om ledematen buitenboord te steken
Dat het volgens de werkgever in het maatschappelijke verkeer niet logisch is om een been buitenboord te steken, maakt dat niet anders. Het gaat erom dat het objectief bezien mogelijk is om (bewust of onbewust) ledematen buitenboord te steken. Het is daarom aan de werkgever om maatregelen te nemen om een gevaarlijke situatie te voorkomen. Dit heeft de werkgever onvoldoende gedaan.
Niet gecontroleerd of benen binnenboord waren
Hierbij is van belang dat de chauffeur op het moment van vertrek niet heeft gecontroleerd of de passagiers hun benen binnenboord hadden. Hij heeft alleen gevraagd of iedereen goed zat, maar niet concreet gemaakt wat daaronder moet worden verstaan.
Niets over zithouding in elektrokart
Verder was er in de werkinstructie niets opgenomen over de zithouding in de elektrokar en was hierover in de elektrokar zelf ook niets aangegeven. Met de minister is de conclusie van de rechtbank daarom dat er sprake is van een overtreding.
Moet boete worden gematigd?
Risico-inventarisatie, ontwikkeling veilige werkwijze (matigingsgrond a)
De werkgever betoogt dat hij de risico’s voldoende heeft geïnventariseerd en een veilige werkwijze heeft ontwikkeld. Hij heeft een schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E). Hierin staat dat aanrijdgevaar bij het gebruik van een elektrokar mogelijk is. De werkgever heeft daarom de verplichting opgenomen dat voor het besturen van een elektrokar een rijbewijs benodigd is. Het risico dat een werknemer zijn benen buitenboord heeft, was niet te voorzien, dus dit risico hoefde niet vooraf te worden geïnventariseerd.
Risico’s gebruik elektrokart onvoldoende geïnventariseerd
Dit betoog slaagt niet. De risico’s van het gebruik van een elektrokar zijn onvoldoende geïnventariseerd, omdat geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat ledematen van een werknemer zich buiten de elektrokar kunnen bevinden. De werkgever had hier wel rekening mee moeten houden. Omdat dit risico niet in beeld was, is er dus ook geen veilige werkwijze ontwikkeld. Gelet hierop bestaat geen aanleiding om de boete vanwege matigingsgrond a te matigen.
Adequate instructies (matigingsgrond c)
De werkgever wijst erop dat in het boeterapport staat dat het slachtoffer heeft genoemd dat hij instructies heeft gekregen dat hij ‘goed moest zitten’ in de elektrokar en ook dat hij ‘veilig moest zitten’. Er zijn dus adequate instructies gegeven.
Dit betoog slaagt ook niet. Hoewel duidelijk is dat mondelinge instructies zijn gegeven, is de inhoud daarvan onvoldoende concreet. Uit de verklaringen blijkt dat is gezegd dat iedereen goed en veilig moet zitten, maar dit is te algemeen. de werkgever heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat zij adequate instructies heeft gegeven met betrekking tot het binnenboord houden van ledematen.
Adequaat toezicht (matigingsgrond d)
De werkgever betoogt dat een werkgever tot op een zekere hoogte ervan uit mag gaan dat een werknemer de algemene veiligheidsinstructies opvolgt. Hij verwijst in dit verband naar een uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch van 29 oktober 2018 over een arbeidsongeval waarbij twee medewerkers overleden.
Het hof oordeelde dat niet van de werkgever kan worden gevergd dat hij voortdurend toezicht houdt. De werkgever vindt dat zij in dit geval ervan uit mocht gaan dat het slachtoffer de veiligheidsinstructies zou volgen.
De bestuurder heeft bovendien voordat hij wegreed gevraagd of iedereen goed zat en gekeken of dit het geval was. Ook waren de objectleider en de voorlieden aanwezig rondom het magazijn waar de elektrokar was. Ze waren enkele tellen na het ongeval ter plaatse.
Geen adequaat toezicht zonder veilige werkwijze
De rechtbank overweegt dat voor adequaat toezicht inderdaad niet is vereist dat voortdurend toezicht wordt gehouden. Bij het beoordelen of adequaat toezicht is gehouden speelt wel een rol dat geen veilige werkwijze was ontwikkeld voor wat betreft het zitten in een elektrokar.
Aangezien de werkgever niet aannemelijk heeft gemaakt dat een veilige werkwijze was opgesteld, is ook niet aannemelijk dat het toezicht adequaat was. Zonder veilige werkwijze is immers niet duidelijk waar de toezichthouder toezicht op moet houden. Ook is niet gebleken dat toezichthouders in de praktijk toezicht hielden op de zithouding in de elektrokarren. De rechtbank oordeelt daarom dat de minister terecht ook deze matigingsgrond niet heeft toegepast.
Evenredigheidsbeginsel
Kan de werkgever een geslaagd beroep doen op het evenredigheidsbeginsel?
De gemachtigde van de werkgever heeft op de zitting nog aangevoerd dat de boete niet evenredig is.
De rechtbank overweegt dat de werkgever, los van de hiervoor besproken matigingsgronden, geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit volgt dat de boete niet evenredig zou zijn. De enkele stelling dat iets niet evenredig is, is onvoldoende. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt dus niet.
Het beroep is ongegrond.
Uitspraak Rechtbank Amsterdam, 27 juli 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:4968