Heeft de werkneemster recht op betaling van loon tijdens ziekte? Ja
Tussen partijen staat ter discussie of de werkneemster recht heeft op doorbetaling van loon tijdens ziekte. De werkneemster heeft als oproepkracht geen recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte. Dat is anders wanneer blijkt dat de werkneemster werkzaam was op basis van een arbeidsovereenkomst en zij gewerkt zou hebben wanneer zij niet ziek zou zijn geweest.
Wanneer arbeidsovereenkomst?
Op grond van artikel 7:610a Burgerlijk Wetboek (BW) wordt iemand vermoed arbeid te verrichten op basis van een arbeidsovereenkomst, wanneer hij ten behoeve van een ander tegen beloning gedurende drie opeenvolgende maanden, wekelijks dan wel gedurende ten minste twintig uren per maand arbeid verricht.
Verder is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst de feitelijke invulling ervan van belang.
Uit de loonstroken van de werkneemster volgt dat zij voor de werkgever het volgende aantal uren heeft gewerkt in:
- september 2021 (vanaf 20 september 2021) 17,00 uur;
- oktober 2021 104,50 uur;
- november 2021 145,50 uur;
- december 2021 207,20 uur;
- januari 2022 205,70 uur;
- februari 2022 170,00 uur;
- maart 2022 (waarin zij deels vanwege ziekte niet heeft kunnen werken) 112,00 uur;
- april 2022 (waarin zij deels vanwege ziekte niet heeft kunnen werken) 22,50 uur.
Op grond van arbeidsovereenkomst gewerkt
De werkneemster heeft dus gedurende meer dan drie opeenvolgende maanden ruim meer dan twintig uren per maand gewerkt voor de werkgever . Er wordt dan ook vermoed dat zij op grond van een arbeidsovereenkomst werk heeft verricht, maar ook de feitelijke invulling van de overeenkomst maakt dat de kantonrechter van oordeel is dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hierna wordt toegelicht waarom.
Fulltime aan het werk
Gezien de hoeveelheid uren die de werkneemster werkte, zeker in de maanden oktober 2021 tot en met maart 2022, blijkt dat haar inzet structureel was. Feitelijk gezien was de werkneemster, zoals zij zelf ook stelt, fulltime voor de werkgever aan het werk.
Niet zomaar oproep weigeren
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de werkneemster verklaard dat zij de dagen waarop zij werkte altijd dezelfde werktijden had. Bovendien was het volgens haar niet de vraag of zij werd opgeroepen, maar was het de vraag op welke locatie zij zou gaan werken. Hieruit volgt dat de werkneemster kennelijk niet zomaar een oproep kon weigeren.
Niet concreet wanneer werkneemster niet nodig was
De werkgever heeft daar tegenover gesteld dat de werkneemster werd opgeroepen op het moment dat zij nodig was en dat er ook momenten zijn geweest dat zij niet werd opgeroepen. De werkgever heeft dit onvoldoende onderbouwd en heeft niet concreet kunnen noemen wanneer de werkneemster niet nodig was en zij daarom niet werd opgeroepen.
Inzet werkneemster zeer belangrijk
Sterker nog, de werkgever heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij vanwege de afwezigheid van de werkneemster tijdens haar ziekte één van haar locaties heeft moeten sluiten. Kennelijk was de inzet van de werkneemster zeer belangrijk, en had de werkgever haar structureel nodig.
Ook de stelling van de werkgever dat de werkneemster veel vrijheid had en het erg verschilde hoeveel dagen zij per week werkte, kan vanwege de vele uren die de werkneemster (structureel) per maand werkte niet tot een andere conclusie leiden.
Recht op loondoorbetaling tijdens ziekte
De werkneemster heeft dus op grond van een arbeidsovereenkomst gewerkt voor de werkgever. Daarnaast is het gezien de hoeveelheid uren die de werkneemster werkte, namelijk feitelijk gezien (bijna) fulltime, aannemelijk dat de werkneemster gewerkt zou hebben wanneer zij niet ziek zou zijn. De werkneemster heeft daarom recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte.
Loon over 103 ziekte-uren
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de werkneemster ziek is geweest. Volgens de werkneemster gaat het om 103 uren. Dat is door de werkgever niet betwist. Het gevorderde bedrag van € 1.390 bruto wordt daarom toegewezen.
Gezien de loonvordering over de maand april 2022, die hierna wordt besproken, begrijpt de kantonrechter dat dit bedrag ziet op de ziekte-uren tot en met maart 2022.
Beschikbaar om te werken, dus recht op loon
Heeft de werkneemster recht op betaling van loon over de dagen dat zij niet is opgeroepen in april 2022? Ja
In april 2022 is de werkneemster tot en met 12 april 2022 ziek geweest, en daarna is zij pas op 19 april 2022 weer opgeroepen om te werken. De werkneemster was echter wel beschikbaar om te werken. Dat heeft de werkgever niet betwist.
Zoals hiervoor is vastgesteld, was de werkneemster bij de werkgever werkzaam op grond van een arbeidsovereenkomst. Op grond van artikel 7:628 lid 1 BW is een werkgever verplicht om het loon te voldoen, ook indien de werknemer de overeengekomen arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht.
Rechtsvermoeden
Omdat de werkneemster en de werkgever geen vaste arbeidsomvang zijn overeengekomen, beroept de werkneemster zich op het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW. Daarin staat dat, indien een arbeidsovereenkomst ten minste drie maanden heeft geduurd, wordt vermoed dat de bedongen arbeid een omvang heeft gelijk aan de gemiddelde omvang van de arbeid per maand in de drie voorafgaande maanden.
Slechts voor 22,5 uur betaald, terwijl er recht was op uitbetaling van 162,5 uur
Bedongen arbeidsomvang van 162,5 uur
In de drie maanden voor april 2022 heeft de werkneemster gemiddeld 162,5 uur gewerkt. Dat volgt uit de loonstroken. Op grond van het rechtsvermoeden wordt dan ook vermoed dat dit haar bedongen arbeidsomvang was in april 2022. Zij heeft slechts voor 22,5 uur betaald gekregen, terwijl zij recht heeft op uitbetaling van 162,5 uur, wat ziet op zowel de dagen dat zij ziek was, als de dagen dat zij niet is opgeroepen maar wel beschikbaar was.
De werkgever heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde loon over april 2022, dus het bedrag van € 1.890 bruto wordt toegewezen.
Recht op reiskostenvergoeding
Heeft de werkneemster recht op een reiskostenvergoeding? Ja
De werkneemster vordert een reiskostenvergoeding van in totaal € 1.176,96. De werkneemster stelt dat zij tijdens haar sollicitatiegesprek met de werkgever heeft afgesproken dat zij een reiskostenvergoeding zou krijgen. Volgens de werkgever hebben zij deze afspraak niet gemaakt en heeft de werkneemster dus geen recht op reiskostenvergoeding.
Reiskostenvergoeding niet in arbeidsovereenkomst
De werkgever betwist dat tijdens het sollicitatiegesprek van de werkneemster een reiskostenvergoeding besproken is. Dit kan daarom niet worden vastgesteld. Ook staat in de arbeidsovereenkomst van de werkneemster niet opgenomen dat zij recht heeft op een reiskostenvergoeding.
Vertrouwen gewekt dat reiskostenvergoeding is afgesproken
Uit de door de werkneemster overgelegde WhatsApp-berichten volgt echter dat de werkgever bij de werkneemster het vertrouwen heeft gewekt dat zij een reiskostenvergoeding hebben afgesproken, althans dat zij hier recht op heeft. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de werkneemster recht heeft op een vergoeding van de door haar gemaakte reiskosten. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
Reiskostenvergoeding buiten salarisadministratie om
Op 25 oktober 2021, nadat de werkneemster haar eerste loonstrook van de werkgever had ontvangen, heeft de werkneemster het volgende bericht gestuurd naar de werkgever:
“(…) Ik zie op mijn loonstroken dat ik geen reiskostenvergoeding heb ontvangen, kun je dat voor mij nakijken? (…)”, waarop de werkgever het volgende heeft geantwoord: “Klopt, die doe ik eigenlijk buiten de salarisadministratie om. Heb je voor mij een overzicht van je reiskosten? (…)”.
Niet op loonstroken
De werkgever heeft de werkneemster er dus niet op gewezen dat zij geen recht zou hebben op reiskostenvergoeding. In tegendeel, met dit bericht wekt hij de indruk dat de werkneemster de reiskostenvergoeding wel betaald krijgt, maar dat dit buiten de gewone salarisadministratie omgaat en dus niet op de loonstroken staat.
Gevraagd naar overzicht reiskosten
Ook vraagt de werkgever naar een overzicht van de gemaakte reiskosten. Als een werkgever niet van plan is om de reiskosten te vergoeden, ligt het ook niet voor de hand dat gevraagd wordt naar een overzicht van deze kosten.
Niet gewezen op geen recht op reiskostenvergoeding
Op 19 december 2021 stuurt de werkneemster via WhatsApp het volgende bericht: “(…) Ik had nog geen loonstrookje ontvangen van vorige maand, of ik die misschien nog kan krijgen, en ben je al in de gelegenheid geweest om naar de reiskostenvergoeding te kijken? (…)”.
De werkgever heeft op dit bericht gereageerd met: “(…) Reiskosten moet ik me nog steeds over buigen.” Ook voor dit bericht geldt dat de werkgever de werkneemster er niet op heeft gewezen dat zij geen recht heeft op reiskostenvergoeding.
Voorstel voor hoogte reiskosten
Op 13 februari 2022 heeft de werkneemster , op verzoek van de werkgever, via WhatsApp een voorstel gedaan voor de hoogte van de reiskosten: “(…) Ik heb het even uitgezocht.. Ik weet dat ik bij de teststraat in [locatie 3] 19 cent per kilometer kreeg, voor locatie 1 zou dat 17€ zijn. Ik heb uitgezocht hoeveel mijn auto verbruikt. En mijn auto verbruikt voor [locatie 1] 9€ en [locatie 2] 2€ per dag. Als het een bedrag is wat daar tussen zit ben ik helemaal tevreden.”.
Werkgever reageert positief: “Toppiejoppie”, geen voorbehoud gemaakt m.b.t. recht op reiskostenvergoeding
Toppiejoppie
De werkgever heeft hierop gereageerd met “Toppiejoppie”. Het WhatsApp-bericht van de werkgever is positief, en er wordt geen enkel voorbehoud gemaakt met betrekking tot het recht op vergoeding van de reiskosten.
Vertrouwen gewekt over te krijgen reiskostenvergoeding
Ook met dit bericht wekt de werkgever het vertrouwen dat de werkneemster een reiskostenvergoeding krijgt, alleen de hoogte ervan staat kennelijk nog niet vast. Bovendien heeft de werkneemster dit voorstel over de hoogte van de te vergoeden reiskosten gedaan op verzoek van de werkgever . Indien de werkgever de reiskosten niet gaat vergoeden, ligt het ook niet voor de hand om naar een dergelijk voorstel te vragen.
Bovenop de reiskosten
De werkneemster heeft op 15 februari 2022 van de werkgever € 15 extra ontvangen voor het heen en weer rijden naar de locatie in [locatie 1] voor het afnemen van een spoedtest. Via WhatsApp heeft de werkneemster gevraagd: “(…) Kwam dat nou bovenop de reiskosten?”, waarop de werkgever bevestigend antwoord. Daarmee impliceert de werkgever dus dat de reiskosten van de werkneemster worden vergoed. Het door de werkneemster ontvangen bedrag van € 15 is een bedrag wat daar los van staat.
Vanaf het begin duidelijk moeten communiceren
Indien de werkgever meent dat de werkneemster geen recht heeft op reiskostenvergoeding, had de werkgever dat vanaf het begin duidelijk naar de werkneemster moeten communiceren. Zoals uit bovenstaande WhatsApp-berichten blijkt, is dat niet gebeurd, terwijl de werkneemster meerdere keren naar de reiskostenvergoeding heeft gevraagd.
Voorschot op reiskosten betaald
Bovendien heeft de werkgever een bedrag van € 150 aan de werkneemster betaald als voorschot voor de door haar gemaakte reiskosten. Dat strookt ook niet met de stelling van de werkgever dat de werkneemster geen recht heeft op een reiskostenvergoeding.
Reiskostenvergoeding betalen
Hiermee heeft de werkgever dus bij de werkneemster het vertrouwen gewekt dat zij recht heeft op een reiskostenvergoeding. De werkgever moet dan ook aan de werkneemster een reiskostenvergoeding betalen.
Niet relevant dat andere werknemers niet om reiskostenvergoeding vroegen
De stelling van de werkgever dat geen enkele andere medewerker om een reiskostenvergoeding vroeg vanwege het (volgens haar) riante salaris, maakt voor het oordeel geen verschil. Vaststaat dat de werkgever tegenover de werkneemster het vertrouwen heeft gewekt dat zij dit wel zou krijgen. Dat andere medewerkers niet om een reiskostenvergoeding vroegen, is voor de verhouding en de afspraken tussen de werkgever en de werkneemster niet van belang.
Geen concrete kilometervergoeding afgesproken
De werkgever heeft verzocht om de reiskosten vast te stellen op de daadwerkelijk door de werkneemster gemaakte reiskosten.
De kantonrechter sluit aan bij de door de werkneemster in haar WhatsApp-bericht van 13 februari 2022 genoemde (werkelijke) verbruikskosten van haar auto, waar de werkgever met ‘Toppiejoppie’ op heeft gereageerd. Dat de werkneemster gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een hogere vergoeding dan deze door haarzelf voorgestelde kostenvergoeding is niet voldoende onderbouwd.
De werkneemster heeft zelf namelijk verklaard dat alleen is toegezegd dat de reiskosten zouden worden vergoed, niet dat daarbij over een concrete kilometervergoeding is gesproken en uit de overgelegde bescheiden kan niet worden opgemaakt dat de werkgever meer heeft toegezegd dan het door de werkneemster voorgestelde bedrag.
Totaal aan reiskostenvergoeding minus voorschot
Voor de autorit naar [locatie 1] en weer terug komt dat neer op een bedrag van € 9 per keer. Uit de brief van 11 november 2022 van de gemachtigde van de werkneemster volgt dat de werkneemster 70 keer in [locatie 1] is geweest. In totaal heeft zij dus recht op een bedrag van € 630.
Voor de autorit naar [locatie 2] en weer terug gaat het om een bedrag van € 2 per keer. De werkneemster is 38 keer in [locatie 2] geweest, waardoor zij recht heeft op een bedrag van in totaal € 76.
In totaal gaat het om een bedrag van € 706 aan reiskostenvergoeding, waarop het al door de werkgever betaalde bedrag van € 150 in mindering moet worden gebracht. Een bedrag van € 556 aan reiskostenvergoeding wordt dan ook toegewezen.
Conclusie
De werkgever moet aan de werkneemster een bedrag van in totaal € 3.280 bruto aan loon betalen. Het gaat om het loon over de dagen dat de werkneemster ziek was en de dagen dat de werkneemster niet is opgeroepen maar wel beschikbaar was. Daarnaast moet de werkgever aan de werkneemster een bedrag van € 556 aan reiskosten betalen.
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, 3 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2043
Recht op loondoorbetaling voor disfunctionerende oproepkracht