In geschil bij het Hof Arnhem-Leeuwarden is of de werknemer op 31 augustus 2018 van buiten Nederland in dienstbetrekking is genomen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de werkgever de werknemer uit een ander land heeft aangeworven.
Uit ander land aangeworven
Degene die een arbeidsovereenkomst aangaat met een inhoudingsplichtige op een tijdstip waarop hij woonplaats buiten Nederland heeft en niet – anders dan in situaties als opleiding of stage – in Nederland werkzaam is, kan worden aangemerkt als ‘door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven’.
Geen woonplaats in Nederland
Omdat de 30%-bewijsregel zich volgens artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2018) richt op ‘werknemers die (…) van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen’, houdt dit criterium volgens het Hof in dat de werknemer ten tijde van het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen woonplaats in Nederland heeft.
De werknemer die in Nederland woont, voldoet naar het oordeel van het Hof niet aan dit criterium, ook al zou hij ook een woonplaats buiten Nederland hebben.
Werknemer woont in Nederland
Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Naar het oordeel van het Hof woonde de werknemer – gelet op alle omstandigheden – op 31 augustus 2018 in Nederland. Daarbij acht het Hof in het bijzonder het volgende van belang.
Studie en woongelegenheid in Nederland
De man verbleef van 5 januari 2017 tot 31 augustus 2018 in Nederland, afgezien van enkele korte reizen naar Frankrijk, Portugal en België. Hij studeerde in Nederland en is na zijn afstuderen in maart 2018 in Nederland gebleven. Hij beschikte in Nederland over woongelegenheid. Zijn echtgenote verbleef sinds 26 maart 2017 bij hem in Nederland.
Binnenlands belastingplichtige
De man heeft aangifte inkomstenbelasting gedaan als binnenlandse belastingplichtige. Er zijn geen aanwijzingen dat hij concrete plannen had om na zijn studie terug te keren naar India (zijn land van herkomst). De man is in deze periode geen enkele maal naar India gereisd. Hij heeft na zijn afstuderen gesolliciteerd bij werkgevers in verschillende landen, maar in India slechts één maal bij zijn voormalige werkgever.
Mogelijk ook woonplaats in India
De man wijst op omstandigheden die naar zijn mening tot de conclusie moeten leiden dat hij op 31 augustus 2018 niet in Nederland woonde. Hij heeft in dat kader benoemd dat hij en zijn echtgenote de Indiase nationaliteit hebben en in India zijn getrouwd.
Verder bezit hij samen met zijn moeder een woonhuis in India, dat door zijn moeder wordt bewoond. Hij betaalde daaraan verbonden lasten zoals property tax, energie en internetaansluiting. De man heeft ook in India verzekeringen en pensioen, een Indiaas rijbewijs en een abonnement op een sportschool. Hij heeft in India aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting.
Deze omstandigheden wegen volgens get Hof minder zwaar en kunnen niet leiden tot een ander oordeel, ook al zouden die mogelijk ertoe kunnen leiden dat de man ook een woonplaats heeft in India.
Gelijkheidsbeginsel
De werknemer heeft zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel. Hij wijst erop dat (veel van) zijn studiegenoten die in Nederland zijn gaan werken wel toepassing van de 30%-bewijsregel is toegestaan.
De werknemer heeft over de relevante omstandigheden van die studiegenoten niet meer gesteld dan dat zij dezelfde studie hebben gevolgd. Bij de vaststelling van de woonplaats van een persoon zijn veel meer omstandigheden van belang.
Niet aannemelijk gemaakt
Over de andere omstandigheden van die studiegenoten heeft de werknemer niets gesteld. Daarom heeft de werknemer niet aannemelijk gemaakt dat het vergelijkbare gevallen zijn. Het Hof acht daarom niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door de werknemer de toepassing van de 30%-bewijsregel te weigeren.
Bron: Uitspraak Hof Arnhem-Leeuwarden, 25 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3450