
Dit wetsvoorstel verbetert de wijze waarop aandelenoptierechten in de heffing worden betrokken doordat een liquiditeitsknelpunt wordt weggenomen dat vooral werknemers bij startups en scale-ups kan treffen bij het uitoefenen van aandelenoptierechten.
Juist in de sector van startups en scale-ups is het instrument van aandelenoptierechten als loon aantrekkelijk, omdat in die sector zowel het (potentiële) personeel als de (potentiële) (buitenlandse) investeerders belang hechten aan een adequate aandelenoptieregeling in de onderneming waarin men wil werken of waarin men wil investeren. Daarnaast beschikken startups en scaleups, zeker in de beginfase, over onvoldoende middelen om een competitief salaris aan te bieden. Aandelenoptierechten kunnen dan een aantrekkelijke beloningsvorm zijn.
Bovendien maakt dit voorstel onderdeel uit van een breder pakket aan maatregelen om het vestigingsklimaat voor startups en scale-ups te verbeteren en doorgroei te bevorderen. Dat neemt niet weg dat ook andere bedrijven dan startups en scale-ups waarbij genoemd knelpunt aan de orde kan zijn, voordeel hebben van de voorgestelde maatregel. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de doelstelling van de maatregel.
Het kabinet onderkent daarbij dat de maatregel – ondanks het feit dat in de vormgeving gepoogd is deze toename van de complexiteit zoveel mogelijk te beperken – complexiteitverhogend is en gepaard gaat met extra uitvoeringslasten.
Oplossing voor liquiditeitsprobleem
Het onderhavige wetsvoorstel beoogt een oplossing te bieden voor een door de sector geconstateerd probleem bij het toekennen van aandelenoptierechten, namelijk het liquiditeitsprobleem waarmee werknemers eventueel geconfronteerd worden op het moment dat zij loonheffingen moeten betalen over de verkregen aandelen, maar deze nog niet kunnen verkopen om (een deel van) de belastingschuld te voldoen.
Heffingsmoment verleggen
Door het heffingsmoment – in de hoofdregel – te verleggen naar het moment dat de uit uitoefening verkregen aandelen verhandelbaar worden, wordt werknemers de mogelijkheid geboden om belastingheffing te laten plaatsvinden op een moment dat zij meer handelingsperspectief hebben. Op dat moment zijn zij bijvoorbeeld in staat om (een deel van) de aandelen te verkopen om (een deel van) de belastingschuld te voldoen. Werknemers die over voldoende middelen en vertrouwen in de onderneming beschikken, zullen mogelijk – net als nu al het geval is – kiezen om in de heffing betrokken te worden op het moment van uitoefenen van de aandelenoptierechten.
Het kabinet beschouwt het niet als een bezwaar als werknemers van die mogelijkheid gebruik maken. Het kabinet is van mening dat met een keuzeregeling de voorgestelde regeling extra aantrekkelijk is, omdat deze de nodige flexibiliteit biedt en werknemers waar nodig tegemoetkomt, maar niet verplicht benadeelt.
Aandelenoptierechten aantrekkelijker
Aandelenoptierechten kunnen worden verstrekt om werknemers voor langere tijd te binden aan de onderneming. Om deze werknemers ook na uitoefening van deze rechten aan de onderneming te binden, kunnen er vervolgens verkooprestricties opgelegd worden. Deze restricties leiden in de praktijk tot het liquiditeitsprobleem dat dit wetsvoorstel beoogt weg te nemen.
Wanneer werknemers vanwege de geschetste liquiditeitsproblemen moeten afzien van de uitoefening van aandelenoptierechten, of zelfs in het geheel afzien van aandelenoptierechten, wordt het doel van aandelenoptierechten om werknemers te binden geheel niet bereikt. Door werknemers meer handelingsperspectief te bieden met de voorgestelde maatregel worden aandelenoptierechten voor meer (minder liquide middelen bezittende) werknemers aantrekkelijk en zal er als gevolg daarvan meer binding met de onderneming ontstaan.
Verhandelbaar worden van aandelen
Werkgevers hebben de vrijheid bij het vormgeven van een participatieregeling om uitoefentermijnen te stellen en te bepalen wanneer en onder welke omstandigheden de bij uitoefening
verkregen aandelen verhandelbaar worden. De aandelenoptieregelingen kunnen zo ontworpen worden dat het moment van uitoefening en verhandelbaar worden van de aandelen effectief op hetzelfde moment plaatsvinden. Daarmee wordt feitelijk fiscaal hetzelfde effect bereikt als dit wetsvoorstel beoogt.
Tegelijkertijd kunnen werkgevers – om andere dan fiscale redenen – besluiten om de aandelen die werknemers verkrijgen door uitoefening van het aandelenoptierecht voor een tijdsperiode niet verhandelbaar te laten zijn. Daarbij kan gedacht worden aan de wens om werknemers langer te binden aan het bedrijf, om een gunstigere positie bij het aantrekken van vreemd vermogen te verwerven of als er een beursgang in het vooruitzicht is.
Binding personeel
Het onderhavige wetsvoorstel is tot stand gekomen in antwoord op een sterke wens vanuit werkgevers, met name startups en scale-ups die anders de financiële slagkracht ontberen om het nodige toptalent aan zich te binden, om aandelenoptieregelingen op deze manier aantrekkelijker te laten zijn als beloningsinstrument.
Een belangrijk verschil met reguliere mkb-bedrijven is vaak dat startups en scale-ups in de regel meer moeite zullen hebben om een marktconform salaris te bieden aan personeel en in meer gevallen personeel aan zich kunnen binden met een aandelenoptieregeling.
Via een aandelenoptieregeling is het voor startups en scale-ups in meer gevallen mogelijk om personeel aan zich te binden zelfs als het salaris is gelegen onder een marktconform niveau. Een waardestijging van de onderneming kan hierbij een deel van het salaris vervangen en daardoor is voor de onderneming meer liquiditeit voor handen om te ondernemen (door lagere salariskosten).
Belastingheffing bij verhandelbaar worden aandelen
Met dit wetsvoorstel wordt een belangrijk knelpunt weggenomen. Namelijk een liquiditeitsknelpunt voor werknemers die aandelenopties uitoefenen en niet over voldoende liquide middelen beschikken om de belasting bij uitoefening te voldoen. Het kabinet verwacht dat werknemers zullen kiezen voor belastingheffing op het moment van verhandelbaar worden van de aandelen. Het is de verwachting van het kabinet dat met het wegnemen van dit knelpunt Nederland ook relatief aantrekkelijker wordt.
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet in een verschuiving van het heffingsmoment van een beloningsvorm naar het moment van verhandelbaar worden van de aandelen. De 30%-regeling is een regeling voor de extra kosten die een werknemer maakt als gevolg van tewerkstelling in Nederland (extraterritoriale kosten).
Accurate administratie
Bij het toekennen van opties op basis van een werknemersoptieregeling, wordt in de optieregeling of de toekenningsbrief met behulp van een aandelennummering aangegeven welke aandelen bij uitoefening van het optierecht aan de werknemer zullen worden toegekend, veelal door middel van aantekening in een aandelenregister.
Werknemers moeten op basis van het voorgestelde artikel 10a, lid 12, van de Wet op de loonbelasting 1964 uiterlijk op het moment van uitoefening schriftelijk aan de inhoudingsplichtige kenbaar te maken dat zij al op het moment van uitoefening aandelenoptierechten in de belastingheffing willen betrekken.
Indien aan werknemers aandelenoptierechten met verschillende verhandelbaarheid worden toegekend en werknemers in de gelegenheid zijn om voor een deel van de aan hun toegekende aandelenoptierechten belastingheffing naar voren te halen naar het moment van uitoefening, dan is het van belang voor een juiste belastingheffing dat de werknemer in de schriftelijke melding aangeeft voor welke aandelenopties hij belastingheffing wenst te vervroegen.
Het is in het belang van de inhoudingsplichtige om hierop een accurate administratie te voeren aangezien de inhoudingsplichtige verantwoordelijk is voor de juiste inhoudingen van
loonheffingen.
Bruto dividendbedrag
Het bruto dividendbedrag moet onder toepassing van het voorliggende wetsvoorstel tot het loon worden gerekend. Wel is het onder voorwaarden mogelijk om de ingehouden dividendbelasting (deels) te verrekenen met de verschuldigde inkomstenbelasting via de aangifte Inkomstenbelasting.
Waarde in economisch verkeer
Indien aandelen verhandelbaar worden en er zich een heffingsmoment op grond van het voorgestelde artikel 10a Wet LB 1964 voordoet, moet de waarde in het economische verkeer van de aandelen worden bepaald om het belastbare loon te kunnen berekenen. Hiervoor is in het voorliggende wetsvoorstel geen specifieke, praktische waarderingsregel opgenomen. De waarde wordt daarom op dezelfde wijze bepaald als onder de huidige regeling het geval is bij de uitoefening van aandelenoptierechten.
Einde aan startup of scale-up
De consequentie voor de voorgestelde aandelenoptieregeling is dat er geen belastbaar voordeel is als de startup of scale-up onverhoopt tot een einde komt voordat het heffingsmoment zich voordoet.
Indien men gekozen heeft voor heffing op het moment van uitoefenen van een aandelenoptierecht zijn aandelen wel al in de heffing betrokken alvorens deze door het ten einde komen van de startup hun waarde hebben verloren.
Aandelen bepaalde periode niet verhandelbaar
Werkgever en werknemer hebben de contractsvrijheid om onderling af te spreken dat de aandelen die de werknemer verkrijgt bij uitoefening van het toegekende aandelenoptierecht gedurende een bepaalde periode niet verhandelbaar zijn. In die situatie zal de heffing van loonbelasting plaatsvinden op het moment dat de contractuele restricties op het verhandelen van de aandelen vervallen.
Vijfjaarstermijn
Om oneigenlijk gebruik en langdurig uitstel van belastingheffing te voorkomen, wordt een uitzondering gemaakt op het pas in de heffing betrekken van het aandelenoptierecht bij het verhandelbaar zijn van de bij uitoefening verkregen aandelen; indien de werknemer de verkregen aandelen niet mag vervreemden als gevolg van een contractuele beperking, wordt het
heffingsmoment tot maximaal vijf jaar na beursgang van de vennootschap waarin de aandelen worden gehouden dan wel indien de vennootschap bij uitoefening van de aandelenopties albeursgenoteerd is, tot maximaal 5 jaar na uitoefening uitgesteld. Na afloop van de vijfjaarstermijn worden de aandelen geacht verhandelbaar te zijn en op dat moment in de belastingheffing betrokken.
Deze antimisbruikbepaling zal geen invloed hebben op nieuw gestarte ondernemingen waarvoor een beursgang nog niet in beeld is. Daarnaast worden contractuele beperkingen, zoals verkooprestricties, ten aanzien van de verhandelbaarheid van de aandelen nog voor een periode van vijf jaar gerespecteerd.
Voorlichting over keuzeregeling
In voorlichting over de regeling wordt via de reguliere kanalen van de Belastingdienst voorzien. Daarbij moet worden gedacht aan de toelichting bij de aangifte loonheffing, de website en het Handboek Loonheffingen. Daarnaast is het voor werknemer en werkgever mogelijk om voor het verkrijgen van een standpuntbepaling over de fiscale gevolgen met de inspecteur in vooroverleg te treden. Er wordt niet voorzien in een specifiek voorlichtingstraject voor de keuzeregeling.
Liquiditeitsknelpunt wegnemen
Met het wetsvoorstel wordt een belangrijk knelpunt rondom liquiditeit weggenomen voor werknemers met een aandelenoptieregeling. Het kabinet heeft niet gekozen voor het moment van vervreemding van de aandelen, omdat daarmee het risico bestaat dat langdurig uitstel van belastingheffing mogelijk is, zonder dat daarvoor een noodzaak is om het genoemde liquiditeitsknelpunt op te lossen. Hiermee is het relatief aantrekkelijker geworden voor werknemers in Nederland om (deels) door middel van aandelenopties beloond te worden. Het wordt voor Nederlandse startups en scaleups dan gemakkelijker om personeel aan te trekken en aan zich te binden.
Dit wetsvoorstel is primair ingediend om een bestaand liquiditeitsknelpunt weg te nemen voor werknemers met een aandelenoptieregeling. Het kabinet is van mening dat het wetsvoorstel hier in het geheel in slaagt.
Generieke regeling
De regeling is generiek vormgegeven. Dit betekent dat de voorgestelde regeling op zowel Nederlandse als buitenlandse werknemers van toepassing is, voor zover zij belastingplichtig zijn in Nederland. De regeling geldt ook ongeacht bedrijfsomvang en er geldt geen beperking ten aanzien van categorieën werknemers binnen een bedrijf die in aanmerking komen voor
gebruikmaking van de regeling.
Het is vervolgens een zaak tussen werkgever en werknemer om te bepalen of het gewenst is om een deel van het loon in de vorm van aandelenoptierechten te ontvangen. Het is ook aan de werkgever om te bepalen wie kunnen deelnemen aan een aandelenoptieregeling, maar de inhoud van het wetsvoorstel kan in zoverre een positieve invloed hebben op een bredere spreiding van aandelenopties doordat minder kapitaalkrachtige werknemers gemakkelijker aan een aandelenoptieregeling kunnen deelnemen, omdat zij geen belasting hoeven voor te schieten ten tijde van de verkrijging van niet verhandelbare aandelen uit een werknemersoptieregeling.
Complexe regeling
De Belastingdienst concludeert in de uitvoeringstoets dat de regeling een toename van complexiteit met zich meebrengt en dat dit bijvoorbeeld tot uiting komt in een afname in de handhaafbaarheid. Het voorstel heeft zeer beperkt effect op de maakbaarheid van systemen, noodzakelijke systeemwijzigingen kunnen tijdig worden verwerkt.
Het liquiditeitsprobleem als gevolg van de belastingheffing op het moment van uitoefenen van niet-verhandelbare aandelenoptierechten volgt rechtstreeks uit de fiscale werking van de regeling en de keuze voor het verstrekken van niet-verhandelbare aandelenoptierechten. Daarom ligt het voor de hand om dit probleem in de fiscaliteit te adresseren. Het kabinet acht het probleem dermate prangend dat het heeft gekozen voor de voorgestelde wijziging van het heffingsmoment. Daarbij beaamt het kabinet ook dat de wijziging complexiteitverhogend is. De overwogen alternatieven, zoals uitstel van betaling, blijken ook complex te zijn en een groot beroep te doen op de uitvoering.
Memorie van antwoord Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten