De verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding kost vanaf 2024 structureel € 327 miljoen. Waarom wijkt dit af van het bedrag van € 400 miljoen dat in het coalitieakkoord is overeengekomen?
In het coalitieakkoord was een taakstellend budget opgenomen van € 200 miljoen per 2024 en structureel € 400 miljoen per 2025. De verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding is vervolgens, mede naar aanleiding van de motie Heinen en Van Dijk van 5 april 2022, een jaar naar voren gehaald.
Verhoging op hele centen
De verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding is vervolgens vormgegeven binnen het hiervoor beschikbaar gestelde budget. Dit beschikbare budget sluit echter niet exact aan op het benodigde budget voor een verhoging op hele centen. Dit is voor een uitvoerbare en begrijpelijke verhoging van de reiskostenvergoeding echter wel een randvoorwaarde.
Een reiskostenvergoeding met delen van centen is namelijk lastig inpasbaar in de loonaangiftesoftware en sluit mogelijk slecht aan op externe HR-systemen. Daarnaast maakt een verhoging van de reiskostenvergoeding met delen van centen de regeling minder begrijpelijk en kan dit tot problemen, zoals afrondingsverschillen, leiden. Dit leidt tot extra administratieve lasten bij werkgevers en uitvoeringslasten bij de Belastingdienst.
Verhoging met € 0,03 per 2024
De verhoging naar € 0,21 per 2023 overschrijdt het beschikbare budget eenmalig met € 18 miljoen, wat is opgelost binnen het inkomstenkader. Voor de structurele verhoging van de kilometervergoeding vanaf 2024 is gekozen voor een verhoging met € 0,03 omdat een verhoging met € 0,04 niet mogelijk is binnen het beschikbare budget van € 400 miljoen. Een dergelijke structurele verhoging kost jaarlijks namelijk € 436 miljoen. Het kabinet heeft daarom voor een verhoging met € 0,03 gekozen – deze verhoging kost jaarlijks € 327 miljoen. De € 73 miljoen die niet is ingezet voor verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding, is volledig ingezet als dekking voor het pakket koopkrachtmaatregelen.
Voor een structurele verhoging met € 0,04 zou op een later moment, bijvoorbeeld bij voorjaarsbesluitvorming, opnieuw structureel dekking moeten worden gezocht.
Onbelaste reiskostenvergoeding per 2023 naar 0,21 euro per kilometer
OV-kaart van de werkgever
Werkgevers kunnen de kosten van het reizen met het OV aan hun werknemers op verschillende manieren vergoeden.
Werkgevers kunnen de werkelijke kosten die werknemers maken voor woon-werkverkeer of zakelijke reizen met het OV volledig onbelast vergoeden (gerichte vrijstelling), ook als deze kosten boven het maximum van € 0,19 per kilometer uitkomen.
Onbelast verstrekken of vergoeden
Werkgevers kunnen er ook voor kiezen een OV-abonnement te verstrekken of vergoeden, zoals een OV-jaarkaart. Dat kan onbelast voor zover de zakelijke kosten de prijs van het (voordeel)abonnement overtreffen. Ter beschikking gestelde (voordeel)abonnementen vallen onder de nihilwaardering mits deze ook zakelijk worden gebruikt.
Voldoende zakelijk gebruik voor niet belasten
Uitgangspunt van de verschillende manieren waarop de werkgever reiskosten per OV van de werknemer kan bekostigen is dat sprake moet zijn van (voldoende) zakelijk gebruik om onbelast te blijven. Dat betekent dat als een werknemer meer krijgt vergoed dan hij aan zakelijke reiskosten maakt, dit overschot belast is als loon. Dit is immers een loonvoordeel waar geen zakelijke kosten tegenover staan. Ditzelfde geldt ook als een OV-abonnement wordt verstrekt, maar de zakelijke kosten de waarde van het OV-abonnement niet overstijgen. Een OV-abonnement heeft een bepaalde waarde, waar dan (niet
volledig) zakelijke kosten tegenover staan.
Evaluatie WKR
Tegelijkertijd betekent dit ook dat als het OV-abonnement voldoende zakelijk wordt gebruikt, er ook zonder fiscale consequenties privé gebruik kan worden gemaakt. In 2023 vindt een evaluatie van de WKR plaats. Daarin zal ook aandacht worden besteed aan de gerichte vrijstelling en de bijzondere waardering voor het reizen met OV.
Daadwerkelijk gemaakte kosten
De hoogte van de daadwerkelijk gemaakte kosten hangt in grote mate af van de woon-werkafstand en het vervoermiddel waarmee de reis wordt afgelegd. Niet bij alle vervoersmodaliteiten zal eenzelfde kostenstijging door de jaren heen hebben plaatsgevonden. De onbelaste reiskostenvergoeding is echter niet afhankelijk van de wijze van vervoer.
Uitzonderingen – werkelijke kosten
De gerichte vrijstelling is even hoog voor alle vervoersmodaliteiten, met uitzondering van het OV en per taxi, luchtvaartuigen, schip of vervoer vanwege de inhoudingsplichtige.
Voor deze uitzonderingen kunnen de werkelijke kosten worden vergoed. Daarmee wordt de onbelaste
reiskostenvergoeding eenvoudig gehouden en worden de administratieve lasten van werkgevers en de uitvoeringslasten van de Belastingdienst beperkt. De kosten per vervoersmodaliteit zullen echter uiteenlopen, waardoor een werknemer afhankelijk van de vervoersmodaliteit moet bijleggen of overhoudt.
Lagere vergoeding
De werknemer die fietst kan de vergoeding in zijn zak steken en het kan betekenen dat de werknemer die reist met de auto hogere kosten dan de vergoeding heeft. Zoals ook is aangegeven bij de introductie van de uniforme reiskostenvergoeding gaat er van een lagere vergoeding een stimulans uit om in een zuinige auto te rijden met lagere variabele kosten, wat wenselijk is vanuit milieuoogpunt.
Evaluatie reiskostenvergoeding
Eind 2022 zal een evaluatie van de van de onbelaste reiskostenvergoeding worden gestart. In deze evaluatie zal een nadere analyse worden opgesteld van de gemiddelde kosten per kilometer per vervoersmodaliteit, waarbij onder andere onderscheid gemaakt zal worden tussen verschillende typen brandstof voor de personenauto en verschillende autoklassen.
Antwoorden op Kamervragen uit wetgevingsoverleg Belastingplan 2023
Onbelaste reiskostenvergoeding omhoog – antwoord op vragen Belastingplan 2023