Dat laat de NOB weten in reactie op het pakket Belastingplan 2023.
In het wetsvoorstel wordt voorgesteld om de grondslag voor de 30%-regeling voor expats te beperken tot het maximale WNT-inkomen (maximaal € 216.000 in 2022).
Overgangsregeling aftopping 30%-regeling
Er bestaat bij de NOB onduidelijkheid over de vraag wanneer nog een beroep op de overgangsregeling, die loopt tot en met 31 december 2025, kan worden gedaan bij wisseling van werkgever. Als een werknemer bijvoorbeeld binnen drie maanden na het einde van de tewerkstelling door zijn eerste werkgever een nieuwe werkgever vindt, dan heeft hij recht op voortzetting van de 30%-regeling. Het is de NOB niet duidelijk of in een dergelijk geval de overgangsregeling op deze werknemer van toepassing is.
Het is onduidelijk in welke situaties een beroep kan worden gedaan op de overgangsregeling. Kan de staatssecretaris de overgangsregeling bij de aftopping van de 30%-regeling verduidelijken?
Een redelijke toepassing van overgangsregeling zou er in moeten voorzien dat alle werknemers voor wie de 30%-regeling beschikking is of nog zal worden toegekend over (een gedeelte van) de
maand december 2022, onder de overgangsregeling zouden moeten vallen. Ook als de beschikking wel was afgegeven maar de werkgever in 2022 werkelijke ET-kosten vergoedt, en ook als de
beschikking op een later moment met terugwerkende kracht wordt toegekend waarbij de startdatum in 2022 is gelegen, zelfs indien de werkgever de regeling dan niet met terugwerkende
kracht in de loonadministratie toepast. De huidige tekst geeft op dit punt ruimte tot discussie.
Veel bezwaren verwacht
Het valt de NOB op dat wordt verwacht dat er veel werknemers bezwaar zullen maken tegen de gevolgen van deze relatief korte overgangsregeling. Volgens de Uitvoeringstoetsen Belastingplan
2023 wordt ingeschat dat de Belastingdienst ca. 280 FTE zal moeten inzetten/aantrekken om deze verwachte stroom van bezwaren af te wikkelen. In de huidige arbeidsmarkt zal het niet eenvoudig blijken om deze werknemers te vinden.
Is het zinvol om de overgangsregeling te beperken tot 3 jaar? Kan de schaarse capaciteit van de Belastingdienst niet beter voor andere zaken kan worden ingezet.
Kan de staatssecretaris aangeven waarom er niet voor is gekozen om de overgangsregeling te laten gelden voor de gehele looptijd van de op 31 december 2022 al afgegeven 30%-regelingen?
Praktische problemen jaarbasistoets 30%-regeling
De NOB voorziet behoorlijke uitvoeringstechnische bezwaren met betrekking tot de aftopping van de 30%-regeling. Deze bezwaren hangen ermee samen dat de maximering per kalenderjaar moet plaatsvinden.
VCR-methode
Als de maximering zoals voorgesteld op jaarbasis moet worden toegepast, rijst de vraag hoe het maximum in de praktijk moet worden toegepast (probleem 1). Mogelijk zal een vorm van
voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR-methode) moeten worden geïntroduceerd om van maand tot maand bij te houden of het maximum niet is overschreden. De salarissoftware zal hier
dan op moeten worden ingericht.
Het gevolg hiervan voor de werknemer is, dat het netto basisloon van de werknemer aan het einde van het kalenderjaar aanzienlijk lager kan zijn dan in het begin van het jaar. De vraag die hierbij verder nog opkomt is, hoe hiermee moet worden omgegaan moet worden als de werknemer na het genieten van de bonus uit dienst treedt (probleem 2). Hij heeft dan in de regel immers meer 30%-vergoeding genoten dan waarop hij recht zou hebben bij proratering van de maximale grondslag over de periode dat hij in dienst was bij zijn werkgever.
Voorwaardelijke aanwijzing
Omdat de werkgever de – naar achteraf blijkt – te hoge vergoeding al aangewezen heeft als eindheffingsloon, kan hij dit in de huidige systematiek van de wet niet meer corrigeren. De werkgever heeft immers geen fout gemaakt op het moment dat hij de 30%-vergoeding aanwees als eindheffingsloon. Als de werkgever de voor hem geldende gerichte vrijstelling op jaarbasis moet
toepassen, rekening houdende met de proratering, dan leidt dit ertoe dat hij in het hiervoor opgenomen voorbeeld voor een gedeelte van de toegekende 30%-vergoeding geen vrijstelling kan
claimen en hier dan 80 procent belasting over verschuldigd is (probleem 3). Dit zou anders kunnen zijn als het loon voorwaardelijk als eindheffingsloon zou kunnen worden aangewezen.
Op basis van de huidige jurisprudentie is dit echter niet mogelijk. De praktische uitvoering van de voorgestelde maatregel zou er naar de mening van de NOB mee gebaat zijn als het mogelijk zou
worden gemaakt om ook een voorwaardelijke aanwijzing van loon aan te merken als een aanwijzing in de zin van artikel 31 lid 1 onderdeel f Wet LB 1964.
Niet herzien door middel van nacalculatie
Als voor de hiervoor bedoelde VCR-systematiek wordt gekozen, acht de NOB het niet wenselijk dat een al binnen de kaders van de wetgeving toegekende 30%-vergoeding bij het einde van de
dienstbetrekking te herzien door middel van een nacalculatie. Dit past niet bij een VCR-methodiek voor de berekening van de vergoeding. Dit is ook niet het geval bij de al bestaande VCR-methode die wordt gebruikt voor de berekening van de verschuldigde sociale verzekeringspremies.
Opvolgend werkgever
Een eventuele opvolgende werkgever start dan weer met een “schone lei” met een geprorateerd maximum van de grondslag voor de 30%-regeling voor de resterende maanden van het
kalenderjaar bij de nieuwe werkgever. Een opvolgende werkgever zal immers bij de toepassing van de gerichte vrijstelling geen rekening kunnen houden met een vrijstelling die al door een
eerdere werkgever is genoten (het betreft immers een vrijstelling voor de werkgever en niet voor de werknemer). (probleem 4)
Deeltijdwerk bij twee werkgevers
Het is de NOB ook niet duidelijk op welke wijze omgegaan moet worden met de maximering van de 30%-grondslag als een werknemer op deeltijdbasis werkzaam is bij twee werkgevers, en bij beide werkgevers een 30%-regeling heeft. Op basis van de voorgestelde regeling zouden beide werkgevers de gerichte vrijstelling kunnen inroepen tot een maximale grondslag van euro 216.000,
met als gevolg dat de werknemer per saldo een hogere 30%-vergoeding kan ontvangen dan euro 64.800 op jaarbasis. De hoogte van de 30%-vergoeding is immers uitsluitend afhankelijk van de
gerichte vrijstelling die de betreffende inhoudingsplichtige kan claimen. (probleem 5)
Viermaandsperiode over jaargrens
Het wetsvoorstel voorziet in een verplichte keuze tussen het vergoeden van de werkelijke extraterritoriale kosten en het toepassen van de 30%-regeling. Voor de eerste vier maanden van tewerkstelling in Nederland wordt hierop een uitzondering gemaakt. Het is de NOB niet duidelijk hoe dit moet worden toegepast indien de viermaandsperiode over de jaargrens heen gaat, bijvoorbeeld als een werknemer op 1 november in dienst treedt. Mag de werkgever dan – bij tijdige aanvraag – in november en december kiezen voor de toepassing van de 30%-vergoeding, in januari en februari van het volgende jaar voor de vergoeding van de werkelijke ET kosten en daarna weer de 30%-vergoeding? (probleem 6)
Kortom, er zijn een behoorlijk aantal uitvoeringstechnische problemen gesignaleerd met betrekking tot de jaarbasistoets van de 30%-regeling die veel vragen oproepen. De staatssecretaris wordt verzocht op al de zes genoemde probleempunten te reageren.
Reactie pakket Belastingplan 2023 door NOB
Aftopping 30%-regeling per 1 januari 2024 – beperkt tot WNT-norm