In geschil is of UWV terecht heeft vastgesteld dat de ex-werkneemster per 1 november 2019 ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte waardoor de werkgever de lasten van de aan de ex-werkneemster toegekende en voortgezette ZW-uitkering moet dragen.
Nu de werkgever niet zelf de mogelijkheid heeft gehad om (met behulp van een arbodienst) te beoordelen of de betrokkene al dan niet ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid, maar meer dan een jaar nadat de ex-werkneemster vrijwillig uit dienst is gegaan, met een door het UWV beoordeelde ziekmelding en Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is geconfronteerd, brengt de aard van de betrokken belangen volgens de rechtbank mee dat UWV de vaststelling van die eerste ziektedag voldoende onderbouwd en inzichtelijk motiveert.
Rapport bedrijfsarts
De bedrijfsarts heeft op 12 november 2020 telefonisch met de ex-werkneemster gesproken. Daarnaast heeft de arts dossieronderzoek verricht en een brief van de behandelaar van 12 oktober 2020 bij de beoordeling betrokken.
Het rapport van 17 december 2020 is getoetst en akkoord bevonden door de verzekeringsarts. In dit rapport is onder meer vermeld dat de ex-werkneemster in november 2019 haar contract niet heeft laten verlengen omdat zij “zich niet wilde laten kennen” en op advies van een behandelaar, die aangaf dat zij zich eerst moet richten op de behandelingen in plaats van werk.
Uitgevallen met medische klachten
De bedrijfsarts overweegt dat de ex-werkneemster is uitgevallen met medische klachten waarvoor zij al langere tijd onder behandeling is van een specialist. Zij is in juni 2020 gestart met een nieuw behandeltraject. Gezien het ziektebeeld en advies vanuit de behandelend sector is geen sprake van benadeling van fondsen. De eerste arbeidsongeschiktheidsdatum blijft daarom op 1 november 2019, aldus de bedrijfsarts.
Informatie van ex-werkneemster
De rechtbank stelt vast dat de bedrijfsarts alleen telefonisch heeft gesproken met de ex-werkneemster en dat de informatie in het dossier verder ook hoofdzakelijk uit door de ex-werkneemster verstrekte gegevens bestaat. Zoals UWV op de zitting heeft erkend, is de vaststelling van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan ook overwegend gebaseerd op informatie van de ex-werkneemster zelf. Zo is de informatie dat zij in overleg met haar behandelaar op 1 november 2019 op eigen initiatief uit dienst is gegaan vermeld in het door de werkgever zelf ingevulde vragenformulier. Er is daarover geen informatie van die behandelaar overgelegd of opgevraagd. Weliswaar zit er een brief van PsyQ van 12 oktober 2020 in het dossier, maar deze brief zegt niets concreets over de situatie op of omstreeks 1 november 2019.
Nadere informatie over situatie
In het rapport van de bedrijfsarts van 17 december 2020 is, anders dan met een verwijzing naar het ziektebeeld, verder niet gemotiveerd waarom de ex-werkneemster al op 1 november 2019 ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid. Volgens de rechtbank is daarmee geen sprake van voldoende onderbouwing en inzichtelijke motivering. Gelet op het bezwaar van de werkgever, had UWV dit in bezwaar behoren te herstellen, waarbij voor de hand had gelegen dat bij de behandelaar nadere informatie was opgevraagd over de situatie op of rond de opgegeven eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
Inhoudelijk bezwaar werkgever
UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van de werkgever geen aanleiding gaf voor twijfel aan het oordeel van de bedrijfsarts en dat bij gebreke van inhoudelijke bezwaren tegen diens beoordeling, geen reden bestond om de bezwaren van de werkgever voor te leggen aan de verzekeringsarts b&b.
De rechtbank volgt dit standpunt van UWV niet. De werkgever heeft al in bezwaar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de ex-werkneemster betwist. Dit is een inhoudelijk bezwaar. Hieruit kan namelijk worden opgemaakt dat de werkgever vindt dat UWV onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de ex-werkneemster, mede gelet op het lange tijdverloop en de omstandigheid dat de ex-werkneemster na 1 november 2019 nog een opleiding heeft gevolgd en elders werkzaamheden heeft verricht.
Onvoldoende onderzocht en gemotiveerd
De rechtbank is van oordeel dat UWV de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster per 1 november 2019 onvoldoende heeft onderzocht en onvoldoende heeft gemotiveerd.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit berust op een onzorgvuldige voorbereiding en een onvoldoende deugdelijke motivering van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de ex-werkneemster.
Nieuwe beslissing
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank heeft onvoldoende informatie om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank overweegt dat een bestuurlijke lus in dit geval geen efficiënte afdoeningsmogelijkheid is, omdat UWV nader onderzoek moet verrichten naar de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de ex-werkneemster. UWV zal daarom worden opgedragen binnen 12 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 22 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:9588