
Deze verplichting dient ertoe om inzicht te krijgen in die vorm van mobiliteit en om vast te stellen of de totale CO2-emissie door werkgebonden personenmobiliteit in 2024 onder het (collectief) emissieplafond blijft.
De emissiegrenswaarde voor zakelijke mobiliteit (norm voor individuele werkgevers) treedt niet direct in werking. Als blijkt dat de emissies in 2024 niet onder het plafond blijven, zal de norm voor individuele werkgevers in werking treden. De hoogte van die norm is nu gesteld op 96 gram per reizigerskilometer maar wordt mogelijk nog bijgesteld
Dat laat staatssecretaris Heijnen van Infrastructuur weten in antwoord op vragen van de Eerste Kamer over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Omgevingsbesluit. Het besluit gaat over het beperken van emissies van kooldioxide door werkgebonden personenmobiliteit.
Emissiegrenswaarde voor zakelijke mobiliteit
De beoogde emissiegrenswaarde voor zakelijke mobiliteit is uitgedrukt in aantal grammen CO2 per reizigerskilometer.
De emissiegrenswaarde van 96 gram CO2 in kalenderjaargemiddelde per reizigerskilometer, is gebaseerd op de landelijk gemiddelde CO2-emissie die in het kader van het Klimaatakkoord is doorgerekend. Door de emissiegrenswaarde gelijk te stellen aan de gemiddelde emissie per (zakelijke) reizigerskilometer, worden koplopers ontzien en alleen ondernemingen en rechtspersonen aangesproken die onvoldoende hebben gedaan om de CO2-emissie terug te dringen.
Nog niet in werking
Zoals in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is aangegeven, treedt die emissiegrenswaarde nog niet in werking. Pas als in 2025 (evaluatiemoment) blijkt dat het (collectief) emissieplafond in 2024 is overschreden, of als geen sprake is van een dalende lijn in de emissies, treedt die waarde in werking. Op dat moment wordt ook beoordeeld of de hoogte van de emissiegrenswaarde voor zakelijke mobiliteit moet worden bijgesteld met het oog op het bereiken van het reductiedoel voor 2030.
Geen registratienorm, wel verplicht gegevens verstrekken
Op grond van het ontwerpbesluit gaat er geen registratienorm gelden. Wel komt er een verplichting om jaarlijks gegevens te verstrekken over werkgebonden personenmobiliteit. Die verplichting dient ertoe om inzicht te krijgen in die vorm van mobiliteit en om vast te stellen of de totale CO2-emissie door werkgebonden personenmobiliteit in 2024 onder het (collectief) emissieplafond blijft.
Evaluatie in 2025
Als in 2025 (evaluatiemoment) blijkt dat het (collectief) emissieplafond in 2024 is overschreden, of als geen sprake is van een dalende lijn in de emissies, treedt de emissiegrenswaarde voor zakelijke mobiliteit van 96 gram per reizigerskilometer in werking. Tijdens het evaluatiemoment wordt ook beoordeeld of de hoogte van de emissiegrenswaarde voor zakelijke mobiliteit moet worden bijgesteld met het oog op het bereiken van het reductiedoel voor 2030. En er zal ook worden beoordeeld of er een emissiegrenswaarde voor woon-werkmobiliteit moet worden toegevoegd aan het Besluit activiteiten leefomgeving.
Mogelijk afdwingbare emissiegrenswaarden
De verplichting om jaarlijks gegevens te verstrekken over zakelijke en woon-werkmobiliteit, de daarop volgende monitoring van de gegevens door mijn ministerie en de toetsing van de berekende emissies aan het (collectief) emissieplafond, kan voor de werkgevers dus tot gevolg hebben dat er afdwingbare emissiegrenswaarden in de regelgeving worden opgenomen.
Jaarlijks uiterlijk 30 juni rapporteren
Het wijzigingsbesluit voorziet in een verplichting om gegevens over woon-werkmobiliteit en zakelijke mobiliteit jaarlijks te rapporteren. Ondernemingen en rechtspersonen met 100 of meer werknemers moeten jaarlijks, uiterlijk 30 juni, een rapportage indienen met gegevens over woon-werkmobiliteit en zakelijke mobiliteit in het kalenderjaar daarvoor.
Omgevingsdiensten voeren controles uit
De controles worden uitgevoerd door de omgevingsdiensten. Een omgevingsdienst stelt op de eerste plaats vast of een werkgever die onder de regels valt, de gegevens tijdig heeft aangeleverd. Er is een lijst beschikbaar van alle werkgevers die onder het toepassingsbereik van de regels vallen.
Een lijst wordt vastgesteld op basis van gegevens van de stichting LISA, een stichting die gegevens van alle werkgevers in Nederland bijhoudt. Die lijst wordt ook actueel gehouden. Op basis daarvan is dus vrij eenvoudig vast te stellen of alle werkgevers aan de verplichting hebben voldaan.
Vervolgens zal de omgevingsdienst steekproefsgewijs of op basis van indicaties de plausibiliteit van de aangeleverde gegevens controleren. Daartoe beschikken de toezichthouders van de omgevingsdiensten over wettelijke toezichtsbevoegdheden, bijvoorbeeld de bevoegdheid om de administratie van een werkgever te onderzoeken.
Het ministerie van Infrastructuur zal geen controles uitvoeren. Die taak wordt door de gemeenten opgedragen aan de omgevingsdiensten.
Norm voor individuele werkgever
In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit is beargumenteerd waarom de emissiegrenswaarde voor zakelijke mobiliteit, de norm dus voor individuele werkgevers, niet direct in werking treedt. In plaats daarvan wordt de eerste jaren uitgegaan van een collectief emissieplafond en het monitoren van de gegevens die jaarlijks worden gerapporteerd. Als blijkt dat de emissies in 2024 niet onder het plafond blijven, zal er een norm voor individuele werkgevers in werking treden.
Hoogte norm nog onzeker
De hoogte van die norm is nu gesteld op 96 gram per reizigerskilometer maar zal mogelijk worden bijgesteld op basis van de geleverde gegevens en de mate waarin het bereiken van het reductiedoel voor 2030 reëel is met die norm.
Voordat de norm in werking kan treden, zal worden bezien in hoeverre werkgevers daaraan kunnen voldoen. Omdat er nog geen zekerheid is over de hoogte van de norm (kan nog worden bijgesteld) die in werking zal treden, is het voor werkgevers niet mogelijk om daarop te anticiperen. Dat kan wel vanaf het moment dat het Besluit activiteiten leefomgeving de norm, of mogelijk normen als er ook een norm komt voor woon-werkmobiliteit, bevat en er een termijn is gesteld waarbinnen aan die norm of normen moet worden voldaan.
Verduurzaming mobiliteit
Het doel van het ontwerpbesluit is verduurzaming van zakelijke en woon-werkmobiliteit. In ieder geval tot en met 2025 geldt er alleen een verplichting om jaarlijks gegevens te verstrekken over werkgebonden personenmobiliteit. Die verplichting levert in ieder geval geen inperking op van de wijze waarop werkgevers invulling geven aan de bedrijfsvoering. Maar zelfs als er voor de jaren daarna een norm zal gaan gelden voor individuele werkgevers, is het aan de werkgevers zelf om te bepalen welke maatregelen worden getroffen om aan de norm te voldoen.
Minder, anders of schoner reizen
Het ontwerpbesluit schrijft niet voor op welke wijze verduurzaming moet worden bereikt. Dat doel kan worden bereikt door minder, anders of schoner te reizen. Die keuze is aan werkgevers en werknemers zelf. Als al sprake is van een inperking dan is die gerechtvaardigd door het doel dat met het ontwerpbesluit wordt nagestreefd: met verduurzaming van werkgebonden personenmobiliteit een bijdrage leveren aan het tegengaan van klimaatverandering.
Administratieve lasten
De totale jaarlijkse administratieve lasten in het eerste jaar (2023) bedragen € 3.760.000. Vanaf 2024 bedragen de jaarlijkse administratieve lasten € 2.669.600. Per organisatie komen de gemiddelde administratieve lasten per 2023 en de jaren daarna uit op € 470 respectievelijk € 334 per jaar.
Werkgevers zullen niet financieel worden gecompenseerd. Wel is het zo dat verduurzaming van werkgebonden personenmobiliteit kan leiden tot brandstofbesparingen voor werkgevers. Met name door het gebruik van zuiniger voertuigen en door minder of anders te reizen. Hoe hoog die besparingen precies zijn, is op dit moment niet duidelijk.
Aansluiten bij wat werkgevers nu al registreren
Het is belangrijk de lasten voor werkgevers zo laag mogelijk te houden. Daarom is het ministerie van Infrastructuur in overleg met stakeholders en wordt met de verplichting om jaarlijks gegevens te verstrekken zoveel mogelijk aangesloten bij wat veel werkgevers nu al bijhouden en registreren.
Werkgevers krijgen voor hun inspanning ook iets terug, namelijk een rapportage over hun mobiliteits- en emissiepatroon, dat ze helpt bij het verduurzamen van hun mobiliteit. De verduurzaming van mobiliteit kan enorm lonen: niet alleen voor het klimaat maar ook voor het bedrijfsresultaat door vermindering van mobiliteitskosten.
Hybride werken
Er is nog geen onderzoek gedaan naar de effecten van hybride werken op de CO2-uitstoot. Het kabinet heeft wel de behoefte om daarnaar aanvullend onderzoek te verrichten. Onder andere met het Kennisinstituut Mobiliteit wordt bezien hoe dit vorm kan worden gegeven binnen bestaande onderzoeken.
Ook in andere EU-lidstaten
Gezien de beperkte extra kosten voor werkgevers die voortvloeien uit het ontwerpbesluit, acht de staatssecretaris het niet aannemelijk dat werkgevers hun bedrijfsactiviteiten zullen verplaatsen naar andere landen. Bovendien is het zo dat ook de andere EU-lidstaten maatregelen treffen om de CO2-emissies door mobiliteit te verminderen.
In Vlaanderen is regelgeving van kracht die gelijkenis vertoont met de regels die met het ontwerpbesluit worden toegevoegd aan het Besluit activiteiten leefomgeving. Op grond van die wet moeten werkgevers met meer dan 100 werknemers elke drie jaar een verslag indienen met gegevens over woon-werkverplaatsingen.
Grote werkgevers moeten CO2-uitstoot woon-werk en zakelijk verkeer verlagen