
Het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen introduceert een keuzerecht voor deelnemers waarmee op pensioeningangsdatum maximaal 10 procent van de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen als bedrag ineens kan worden opgenomen.
Een bedrag ineens mag maximaal 10 procent zijn van de waarde van het opgebouwde ouderdomspensioen. Een lager percentage is ook mogelijk. De 90 procent periodieke uitkering wordt dan evenredig hoger.
Bedrag ineens, RVU en verlofsparen
De Eerste Kamer heeft op 12 januari 2021 het wetsvoorstel bedrag ineens, RVU en verlofsparen aangenomen, waarna het wetsvoorstel deels in werking is getreden.
Het onderdeel waarmee de tijdelijke versoepeling van de pseudo-eindheffing bij regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) wordt gerealiseerd en het onderdeel dat betrekking heeft de uitbreiding van de fiscale ruimte voor het sparen van bovenwettelijk verlof (verlofsparen) zijn met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021 in werking getreden.
Uitgestelde inwerkingtreding
Ten aanzien van het onderdeel bedrag ineens is in de Eerste Kamer – mede naar aanleiding van de motie Oomen-Ruijten c.s. – toegezegd de beoogde inwerkingtredingsdatum (1 januari 2022) met één jaar op te schuiven naar 1 januari 2023.
Beter alternatief
Op basis van de motie heeft de Eerste Kamer de regering verzocht om te zoeken naar een beter uitvoerbaar en communiceerbaar alternatief voor het uitgestelde uitbetalingsmoment. Het opschuiven van de inwerkingtredingsdatum geeft pensioenuitvoerders daarnaast meer tijd om hun voorbereiding ten aanzien van bedrag ineens zorgvuldig in te richten.
1 juli 2023 in werking
Om pensioenuitvoerders de benodigde voorbereidingstijd te geven en deelnemers tijdig te kunnen informeren, wordt voorgesteld om het onderdeel bedrag ineens, inclusief de herziening, op 1 juli 2023 in werking te laten treden.
Keuze deelnemers
Op grond van de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen hebben alle deelnemers de keuze tussen opname van een bedrag ineens:
- op de pensioeningangsdatum of;
- in februari volgend op het jaar waarin de deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt (‘uitgesteld uitbetalingsmoment’).
Disproportionele complexiteit
De pensioenuitvoerders hebben echter aangegeven dat het uitgestelde uitbetalingsmoment voor hen “een disproportionele complexiteit creëert ten aanzien van de administratie, communicatie en keuzebegeleiding”.
Aanpassingen uitgesteld uitbetalingsmoment
Overleg met de (vertegenwoordigers van) pensioenuitvoerders heeft geleid tot een voorstel voor aanpassingen van het uitgestelde uitbetalingsmoment. De voorstelde aanpassingen hebben betrekking op twee aspecten:
- de doelgroep die in aanmerking kan komen voor de mogelijkheid om de betaling uit te stellen binnen de randvoorwaarden van de gelijkebehandelingswetgeving en de uitvoerbaarheid van de regeling; en
- praktische aanpassingen in de uitkeringsstroom (de wijze waarop het pensioen over de tijd wordt verdeeld).
De voorgestelde aanpassingen gelden ook ten aanzien van een zogenoemd bevroren pensioen in eigen beheer, het nettopensioen en oudedagsvoorzieningen die zijn opgebouwd in de derde pijler.
De voorgestelde aanpassing van de indexatiebepaling van de drempelvrijstelling die geldt voor een regeling voor vervroegde uittreding betreft een technische aanpassing. Deze aanpassing werkt terug tot 1 januari 2021, de datum van inwerkingtreding van de drempelvrijstelling.
Wetsvoorstel herziening bedrag ineens