
De initiatiefnota gaat over de belangrijkste arbeidsmarktgerelateerde vraagstukken die de opkomst van de platformeconomie oplevert.
Digitale platformen spelen een steeds grotere rol in de Nederlandse economie en arbeidsmarkt. Platformen brengen vraag en aanbod van goederen en diensten bij elkaar, in een online omgeving. Van het laten bezorgen van maaltijden tot het inhuren van hulp in de huishouding of klussers.
Specifieke aanbevelingen
De initiatiefnota bevat een aantal concrete aanbevelingen ten aanzien van de door de initiatiefnemer gewenste beleidsmatige inzet op platformwerk, specifiek het verbeteren van de positie van werkenden. Het kabinet geeft aan hoe het aankijkt tegen die aanbevelingen en of en hoe die een plek krijgen in het beleid.
1 Keer bewijslast om en verduidelijk arbeidsrelatie
Vanwege de ongelijke machtsrelatie stelt de initiatiefnemer een omkering van de bewijslast voor (‘werknemer, tenzij’), om de positie van de platformwerker te versterken. Met dit voorstel moet het voor de platformwerker makkelijker worden zijn rechten te effectueren. De bewijslast wordt immers omgekeerd. Zodra aan vijf cumulatieve criteria is voldaan is het platform werkgever. Het is vervolgens aan het platformbedrijf om aan te tonen dat hiervan geen sprake is.
De aanbeveling om de bewijslast om te keren, sluit aan bij een andere aanbeveling uit de initiatiefnota om de relatie tussen platformwerkers en het platform te verduidelijken. Criteria hiervoor zouden volgens de initiatiefnemer kunnen worden opgenomen in de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet financiering sociale verzekeringen. Als niet aan deze criteria is voldaan, is sprake van een arbeidsovereenkomst, zo stelt de initiatiefnemer voor. De initiatiefnemer noemt de criteria, zoals voorgesteld door de Commissie Boot.
Kabinetsreactie bewijslast omkeren
Het kabinet is het met de initiatiefnemer eens dat een omkering van de bewijslast een waardevolle bijdrage kan leveren aan het versterken van de (rechts)positie van werkenden, specifiek op het dossier platformwerk.
Tijdens het vorige kabinet is de ambtelijke uitwerking gestart van een weerlegbaar rechtsvermoeden, dat specifiek op platformwerk ziet. Vanaf eind 2020 is onderzoek gedaan naar een maatregel, die platformen in beginsel aanmerkt als werkgever mits er voldoende indicaties zijn van gezagsuitoefening over de platformwerker.
Europese richtlijn
Het denkwerk over deze maatregel en de aanloop naar nationale regelgeving op dit punt, is uiteindelijk in timing samengevallen met het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn waarmee een soortgelijk rechtsvermoeden wordt geïntroduceerd. Dit voorstel omvat een weerlegbaar rechtsvermoeden van werknemerschap, met omgekeerde bewijslast.
Het richtlijnvoorstel biedt zowel het platform als de platformwerker de mogelijkheid het rechtsvermoeden te weerleggen. Indien het platform stelt dat geen sprake is van werknemerschap, ligt de bewijslast bij het platform. Het rechtsvermoeden treedt in werking wanneer aan twee van vijf criteria is voldaan. Deze criteria zien er allen op dat het platform enige mate van invloed uitoefent op het werk, het gedrag en de vergoeding van de werkende. Ze overlappen daarmee in hoge mate met de criteria uit de initiatiefnota.
Het duurt nog enige tijd voordat de richtlijn definitief wordt vastgesteld. Daarna moet deze worden geïmplementeerd.
De minister heeft aangegeven dit richtlijnvoorstel positief en welwillend tegemoet te treden en een actieve en constructieve bijdrage te willen leveren aan de onderhandelingen over dit voorstel.
Kabinetsreactie arbeidsrelatie verduidelijken
Het kabinet ziet de noodzaak om de aard van arbeidsrelaties – is iemand werknemer of zelfstandige – verder te verduidelijken en heeft deze ambitie dan ook expliciet opgenomen in het coalitieakkoord. Zeker in die situaties die nu in een grijs gebied vallen, ligt het voor de hand meer duidelijkheid te bieden. Deze duidelijkheid is bovendien behulpzaam bij handhaving tegen schijnzelfstandigheid, waarop het kabinet de inzet ook zal vergroten.
Het scheppen van meer duidelijkheid over de kwalificatie van arbeidsrelaties vraagt wel om een bredere aanpak dan alleen gericht op de platformsector.
Het zal de komende tijd een grote rol spelen in het bredere debat over het arbeidsmarktbeleid. Het is een urgente en tegelijkertijd complexe opgave die het kabinet ter hand neemt. Gezien de breedte van dit vraagstuk wordt de Tweede Kamer voor de zomer in de hoofdlijnenbrief over de arbeidsmarkt nader geïnformeerd over de verdere uitwerking hiervan.
Specifiek ten aanzien van platformen spelen hier rondom de beoordeling van de arbeidsrelatie nog vragen, zoals terecht wordt opgemerkt in de initiatiefnota. Bijvoorbeeld de vraag of en in hoeverre de toepassing van een algoritme feitelijk een vorm is van gezagsuitoefening, speelt een belangrijke rol bij platformwerk. Daarom bevat het richtlijnvoorstel ook een voorstel voor
inspraak en inzage voor platformwerkers in algoritmen.
2 Versterken onderhandelingspositie platformwerkers
De initiatiefnemer beveelt aan dat zzp’ers, waaronder platformwerkers, de mogelijkheid krijgen om collectief te onderhandelen over hun tarieven door de Mededingingswet aan te passen, vergelijkbaar met hoe werknemers dit kunnen via cao-onderhandelingen.
Het kabinet erkent dat bepaalde groepen kwetsbare zelfstandigen en platformwerkers gebaat kunnen zijn bij collectief onderhandelen. In de eerste plaats zet het kabinet in op het verduidelijken van de arbeidsrelatie en het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen en op het terugdringen van schijnzelfstandigheid in arbeidsrechtelijke zin, onder andere door verbetering
van de publiekrechtelijke handhaving. Hiermee wordt de groep kwetsbare zelfstandigen naar verwachting kleiner.
Het kabinet vindt het positief dat de Europese Commissie ontwerprichtsnoeren heeft geformuleerd. Zzp’ers die hun diensten aanbieden aan een digitaal platform dat het werk voor hen organiseert, vallen ook onder de ontwerprichtsnoeren. De ontwerprichtsnoeren kunnen bepaalde groepen zzp’ers, waaronder zelfstandige platformwerkers, in de EU helpen hun arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden te verbeteren.
3 Zeker zijn van eerlijk loon, goed pensioen en bescherming bij ziekte
De initiatiefnemer pleit ervoor dat platformwerkers ongeacht hun arbeidsrelatie zeker kunnen zijn van een eerlijke beloning, pensioenopbouw en bescherming tegen de inkomensgevolgen van ziekte en arbeidsongeschiktheid. In de basis gaat dit over het beschermen van de inkomenspositie van platformwerkers, zowel actieven als inactieven.
Ten aanzien van inkomensbescherming zijn hier twee categorieën onderwerpen te onderscheiden, waardoor dit vraagstuk sterk samenhangt met de kwalificatie- en gezagsvraag:
- platformwerkers die feitelijk werknemer zijn en aanspraak zouden moeten hebben op alle rechten en plichten die daarbij komen kijken; en
- een gelijker speelveld voor alle werkenden, dus werknemers en zelfstandigen.
Platformwerkers die feitelijk werknemer zijn
Ongeacht de arbeidsvoorwaardelijke afspraken is de inkomenspositie van actieve werknemers beschermd door het wettelijke minimumloon, dat dit kabinet verhoogt en omvormt naar een minimumuurloon om deze bescherming te versterken. Daarnaast bieden de werknemersverzekeringen inkomensbescherming in geval van werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid.
Voor deze groep platformwerkers zet het kabinet in op verduidelijking van de arbeidsrelatie en bestrijding van schijnzelfstandigheid, om zodoende alle werknemers de (inkomens)bescherming te bieden waarop zij recht hebben.
Gelijker speelveld voor werknemers en zelfstandigen
Het kabinet vindt het van belang dat alle werkenden, ook zelfstandigen, in voldoende mate in staat zijn om zich adequaat te beschermen tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en om een adequate oudedagsvoorziening kunnen treffen. Het Pensioenakkoord van juni 2019 bevat daarvoor de belangrijkste initiatieven. Zo is daarin bepaald dat er een verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering komt voor zelfstandigen. Het kabinet heeft dit in het coalitieakkoord bevestigd en neemt de uitwerking hiervan op dit moment in samenspraak met de sociale partners ter hand in het kader van de uitwerking van de arbeidsmarktmaatregelen in het coalitieakkoord. Hierbij wordt het advies van de Stichting van de Arbeid over de arbeidsongeschiktheidsverzekering als vertrekpunt gehanteerd.
4 Inspraak
De initiatiefnemer stelt voor om platformbedrijven te verplichten om platformwerkers inspraak te geven bij wijziging van de werking van algoritmes die werk toewijzen, dan wel om instemming van platformwerkers als vereiste te stellen voor dergelijke wijzigingen.
Inzage en inspraak voor platformwerkers kunnen een bijdrage leveren aan de verbetering van hun positie. Dit geeft hen de mogelijkheid mee te praten en beslissen over de werking van algoritmen, welke ten grondslag liggen aan het toewijzen van werk aan platformwerkers.
Het richtlijnvoorstel betreffende de verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk gaat specifiek in op algoritmisch beheer. Informeren en consulteren is op basis van het richtlijnvoorstel bijvoorbeeld verplicht als er nieuwe vormen van geautomatiseerde controle of besluitvorming worden geïntroduceerd of belangrijke wijzigingen worden aangebracht. Regelgeving die hieruit voortvloeit zou in principe voor alle platformwerkers gelden, ongeacht de contractvorm. Het kabinet ziet dit als een positieve ontwikkeling gezien de belangrijke rol die algoritmen spelen in de positie van platformwerkers.
Voor zover platformwerkers werknemers zijn, is inspraak in algemene zin georganiseerd via de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). Bij het uitwerken van de regelgeving die voortvloeit uit het richtlijnvoorstel zal worden bezien hoe dit past binnen de kaders van de WOR.
Werkerscoöperatie
Daarnaast kunnen werkenden, inclusief werknemers en zzp’ers, zich verenigen in een zogenoemde werkerscoöperatie.
Het kabinet vindt de werkerscoöperatie een interessante rechtsvorm om platformwerkers inspraak te geven. Deze vorm van organisatie en inspraak is op vrijwillige basis, zowel voor de platformwerkers als de platformbedrijven. Het betreft een bestaande rechtsvorm, namelijk de coöperatie, waarvan nu al desgewenst gebruik van zou kunnen worden gemaakt
om inspraak voor werkenden te organiseren. De keuze om dit te doen is aan platformwerkers en platformbedrijven zelf.
5 Dataportabiliteit
Voor een deel van de platformwerkers speelt data over hun kennis, ervaring en prestaties een belangrijke rol in het krijgen van werk. Het kunnen meenemen van deze data (dataportabiliteit) naar andere platformen stelt platformwerkers beter in staat om over te stappen naar een ander platform.
Het kabinet onderschrijft dat platformwerkers zoveel mogelijk in staat moeten worden gesteld om hun data, waaronder recensies, integraal mee te nemen naar andere platformen. Het eenvoudig ‘meenemen’ van deze data is niet alleen in het belang van de platformwerker, maar kan ook in het belang zijn van de consument.
Het meenemen van gegevens komt in algemene zin in aan de orde in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). In artikel 20 van de AVG is het recht op overdraagbaarheid van gegevens – ook wel bekend als ‘dataportabiliteit’ – neergelegd.
Het kabinet constateert dat bestaande regelgeving weliswaar aanknopingspunten biedt voor het meenemen van gegevens door platformwerkers, maar tegelijkertijd geen afdwingbare rechten voor platformwerkers om hun recensiedata mee te nemen. Het kabinet is daarom van plan om in de gesprekken die het voert met platforms in het kader van het eerdergenoemde richtlijnvoorstel, de mogelijkheden tot het overdragen van data die voor platformwerkers van waarde zijn, aan de orde te brengen.
6 Naleving
De initiatiefnemer benoemt een tekort aan handhaving als een van de oorzaken van schijnzelfstandigheid in onder meer de platformsector. Het handhavingsmoratorium voor de Belastingdienst ten aanzien van de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (Wet DBA) noemt de initiatiefnemer in het bijzonder. De initiatiefnemer stelt daarom dat wet- en regelgeving die
zelfstandigen en werknemers bescherming biedt, moet worden gehandhaafd.
Ondanks de huidige inzet die ook onder het bestaande handhavingsmoratorium mogelijk is, erkent het kabinet dat de inzet op het tegengaan van schijnzelfstandigheid versterkt kan worden. Het beter publiekrechtelijk handhaven bij het vermoeden van werknemerschap is dan ook een van de ambities uit het coalitieakkoord. Het uitwerken van deze ambitie maakt deel uit van de bredere hervorming van de arbeidsmarkt waarover de minister de Tweede Kamer voor de zomer zal informeren. Daarnaast zal zij nog voor de zomer een brief sturen specifiek over het punt van toezicht en handhaving, in reactie op het rapport van de Algemene Rekenkamer op hun rapport over de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie.
Het richtlijnvoorstel spreekt daarnaast ook over een actieve meld- en informatieplicht bij de bevoegde autoriteiten van platformbedrijven waarmee de transparantie en toegang tot informatie over het werk vergroot moet worden. Hoe deze verplichtingen in Nederland geïmplementeerd gaan worden, zal na vaststelling van het voorstel worden bekeken.
Arbeidsvoorwaarden verbeteren
Het kabinet zet zich actief en constructief in op de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel betreffende de verbetering van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk, waarbij de verbetering en
bescherming van de rechten van (onder meer) platformwerkers hoog in het vaandel staan.
Waar het gaat om het zorgen voor adequate en passende bescherming van werkenden, ongeacht de contractvorm, zet het kabinet daar de komende jaren op nationaal niveau ook op in. Zo bevat het coalitieakkoord diverse maatregelen en ambities die als doel hebben om tot een gelijker speelveld tussen werknemers en zelfstandigen te komen zowel op het gebied van kosten van arbeid voor
werkgevenden als op bescherming tegen sociale risico’s.
Brieven vóór de zomer
Daarnaast werkt het kabinet aan het verder verduidelijken van het onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen en het terugdringen van schijnzelfstandigheid door inzet op handhaving. Deze ambities maken deel uit van een breed arbeidsmarktpakket waarvan Van Gennip de hoofdlijnen voor de zomer aan de Tweede Kamer wil sturen. Ook specifiek over toezicht op en handhaving tegen schijnzelfstandigheid stuurt zij de Tweede Kamer voor de zomer een brief.
Kamerbrief met kabinetsreactie op initiatiefnota ‘Herovering van de platformeconomie’