De rechtbank overweegt dat het nalaten van de staatssecretaris van Financiën om de Belastingdienstmedewerker te informeren over de gevolgen van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (de WNRA) niet kan worden aangemerkt als een op rechtsgevolg gericht besluit. De staatssecretaris heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wat is de situatie?
Een man heeft op 19 december 2019 man bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken met betrekking tot het niet tijdig informeren over de gevolgen van de WNRA, meer in het bijzonder het niet tijdig informeren over de mogelijkheid om te kunnen doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarnaast heeft de man een verzoek ingediend om op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (het ARAR) door te mogen werken tot 1 mei 2022.
Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft de staatssecretaris van Financiën het bezwaar van de man niet-ontvankelijk verklaard.
De man heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
De staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
De zitting heeft op 1 november 2021 plaatsgevonden.
Waar gaat deze zaak over?
De man heeft lange tijd bij de Belastingdienst gewerkt,
De WNRA is op 1 januari 2020 in werking getreden. Na de inwerkingtreding van de WNRA bestaat er geen mogelijkheid meer om na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door te blijven werken. Anders dan onder het ARAR moeten werkgever en werknemer daar nu gezamenlijk overeenstemming over bereiken.
De man heeft op 22 augustus 2020 de AOW-gerechtigde leeftijd van 66 jaar en vier maanden bereikt. De arbeidsovereenkomst van de man is om deze reden van rechtswege geëindigd.
Niet tijdig ingelicht
De man heeft op 19 december 2019 per e-mail bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken. Volgens de man is hij niet tijdig ingelicht over de op hem betrekking hebbende gevolgen van de WNRA. Daarnaast heeft de man een verzoek ingediend om op basis van de oude regelgeving door te mogen werken tot zijn 70e levensjaar.
Geen formeel bezwaar
Bij brief van 23 april 2020 heeft de staatssecretaris van Financiën het verzoek van de Belastingdienstmedewerker om tot zijn 70e levensjaar door te werken gemotiveerd afgewezen. Verder heeft de staatssecretaris van Financiën met het bestreden besluit aangegeven dat geen sprake kan zijn van een formeel bezwaar, wegens het ontbreken van een beslissing met rechtsgevolg.
Wat vindt de man in beroep?
De man voert aan hij niet tijdig is ingelicht over wat deze nieuwe regels voor hem betekenen. Dit terwijl de staatssecretaris van Financiën op de hoogte was van het feit dat hij tot 1 mei 2022 wilde doorwerken. Door de passieve houding van de staatssecretaris van Financiën is er een rechtsgevolg in het leven geroepen.
Wat oordeelt de rechtbank?
Volgens de staatssecretaris van Financiën is de man niet rechtstreeks in zijn rechtspositioneel belang getroffen, omdat alleen medewerkers die uiterlijk op 31 december 2019 de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, ongeclausuleerd gebruik kunnen maken van de regeling die doorwerken tot het 70e levensjaar mogelijk maakt.
‘Nee-tenzij’-regeling
Doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd is vanaf 1 januari 2020 alleen mogelijk in specifieke gevallen op basis van een overeenstemming tussen het bevoegd gezag en de medewerker. Met de zogenoemde ‘nee-tenzij’-regeling is een knip gemaakt tussen de ARAR en de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst Rijk 2018-2020.
Doorwerkaanbod afgewezen
Nu de man in 2020 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, is met hem gesproken over de ‘nee-tenzij’ regeling. De staatssecretaris van Financiën heeft de man de mogelijkheid geboden na zijn pensioengerechtigde leeftijd door te werken in beschikbare accountancyklussen. Dit aanbod heeft de man afgewezen, omdat de klussen in werkzaamheden en salaris afwijken van zijn voorgaande functie.
Beroep ongegrond
De rechtbank overweegt dat het nalaten van de staatssecretaris van Financiën om de man te informeren over de gevolgen van de WNRA niet kan worden aangemerkt als een op rechtsgevolg gericht besluit. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris van Financiën het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het beroep is ongegrond.
Uitspraak Rechtbank Den Haag, 13 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:14808