De werknemer wist dat de door zijn holding aan de werkgever gedeclareerde reiskostenvergoeding hoger was dan € 0,19 per kilometer. Hij heeft onvoldoende onderbouwd dat de werkgever een volledige, netto reiskostenvergoeding moest betalen. Daarnaast valt niet in te zien dat de werkgever verplicht was om de werknemer aan te spreken op de noodzaak van het bijhouden van een zakelijke kilometeradministratie. De werknemer (en diens holding) is hiervoor verantwoordelijk. Hij moet dan ook de vordering op de werkgever betreffende de naheffingsaanslag voldoen.
Wat speelt er in deze zaak?
De werknemer is gedurende de periode van 1 mei 2007 tot en met 30 juni 2015 in dienst geweest van de werkgever. In de arbeidsovereenkomst zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
“ Vervoerplan
U dient via holding de Schansenberm b.v. maandelijks een factuur in van € 1.350,00 ter compensatie van reiskosten.”
“Bij alle door Laco toegekende kostenvergoedingen geldt dat deze zijn toegekend volgens de fiscale regelgeving. Als daarin wijzigingen optreden, behoudt Laco zich het recht voor de bestaande regelingen eenzijdig in te trekken of aan te passen.”
De maandelijkse reiskostenvergoeding van € 1.350 is in de loop der jaren verhoogd naar € 1.650 in 2015, exclusief btw.
Naheffingsaanslag loonbelasting
Bij brief van 28 mei 2018 heeft de Belastingdienst aangekondigd dat de dienst van plan is aan de werkgever een naheffingsaanslag loonheffingen op te leggen over de jaren 2013 tot en met 2015 ten bedrage van in totaal € 18.767, tenzij de werknemer kan aantonen dat hij in de betreffende jaren jaarlijks meer dan 34.539 zakelijke kilometers heeft gereden.
Rittenregistratie?
De werkgever heeft de werknemer op 29 juni 2018 laten weten dat hij de door de Belastingdienst op te leggen naheffing loonbelasting verschuldigd is, tenzij hij een rittenregistratie of andere gegevens verstrekt waaruit blijkt dat hij voor de werkgever jaarlijks meer dan 34.539 zakelijke kilometers reed. De werknemer heeft aan dat verzoek geen gevolg gegeven.
Bij e-mail van 4 juli 2018 heeft de werknemer bericht dat hij elke aansprakelijkheid afwijst.
Bij e-mailbericht van 6 augustus 2018 is aan de werknemer onder meer geschreven dat zowel de werkgever als de werknemer een gezamenlijk belang hebben om te voorkomen dat er een aanslag wordt opgelegd en nogmaals verzocht om documentatie aan te leveren aangaande rittenregistraties etc.
Op 6 september 2018 heeft de Belastingdienst aan de werkgever over de jaren 2013 tot en met 2015 een naheffingsaanslag loonbelasting van € 18.767 opgelegd, vermeerderd met € 2.913 aan belastingrente.
Naar de kantonrechter
In de procedure bij de kantonrechter heeft de werkgever veroordeling gevorderd van de werknemer tot betaling van € 21.680 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding en met veroordeling van de werknemer in de proceskosten en nakosten.
Aan deze vordering heeft de werkgever ten grondslag gelegd dat de werknemer als belastingplichtige op grond van artikel 27 van de Wet op de loonbelasting 1964 gehouden is om de naheffingsaanslag van de Belastingdienst te voldoen.
Auto privé gaan rijden
Aangezien de werkgever deze aanslag heeft afgedragen aan de Belastingdienst is de werknemer gehouden om dit bedrag aan de werkgever te voldoen uit hoofde van onverschuldigde betaling, subsidiair ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair onrechtmatige daad, aldus de werkgever. Op enig moment is de werknemer de auto privé gaan rijden en was deze niet langer eigendom van de holding.
De werkgever stelt dat de werknemer heeft nagelaten om die wijziging aan het bedrijf te melden en ook heeft nagelaten de rittenadministratie dan wel ander schriftelijk bewijs over te leggen van de door hem gereden zakelijke kilometers.
De werknemer heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
In het vonnis van 28 augustus 2019 heeft de rechtbank de vordering van de werkgever toegewezen en de werknemer in de proceskosten en nakosten veroordeeld.
In hoger beroep
De werknemer heeft in hoger beroep 12 grieven aangevoerd.
Tussen partijen staat vast dat de afspraak is gemaakt dat de holding maandelijks een factuur aan de werkgever stuurde voor een vast bedrag aan reiskosten. Naar aanleiding van deze uitbetaalde reiskostenvergoedingen heeft de Belastingdienst op 6 september 2018 een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd.
Voor wiens rekening?
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag voor wiens rekening de door de Belastingdienst opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting dient te komen.
Auto eigendom van holding
De werkgever voert aan dat in 2007 tussen partijen op verzoek van de werknemer een autokostenvergoeding is overeengekomen waarbij de holding aan de werkgever maandelijks een autokostenvergoeding declareerde die gelijk was aan het leasebudget. De aanleiding hiervoor was dat de werknemer gebruik maakte van een auto die eigendom was van deze holding, aldus de werkgever.
Auto omgezet naar privé
Na aanvang van het dienstverband is de eigendom van de auto volgens de werkgever op enig moment overgezet naar privé, zonder dat de werknemer een zakelijke kilometeradministratie bijhield.
De werknemer brengt daartegenin dat tussen partijen een maandelijkse netto reiskostenvergoeding is overeengekomen, die hoger was dan de maximale fiscaal onbelaste vergoeding van € 0,19 per kilometer. Dat de eigendom van zijn auto op een gegeven moment is overgegaan van de holding naar privé is volgens de werknemer niet van belang en dit was volgens hem ook bekend bij de werkgever.
Werknemer belastingplichtig, werkgever inhoudingsplichtig
Het hof stelt voorop dat op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) in deze zaak als uitgangspunt geldt dat de werknemer belastingplichtig en de werkgever inhoudingsplichtig is voor wat betreft de loonbelasting.
Verhaalbare naheffingsaanslag
De Belastingdienst heeft op 6 september 2018 aan de werkgever een verhaalbare naheffingsaanslag van € 21.680 (incl. belastingrente) opgelegd vanwege betaalde reiskostenvergoedingen over 2013 tot en met 2015 die hoger zijn dan hetgeen fiscaal onbelast toelaatbaar is.
Wanneer een verhaalbare naheffingsaanslag loonbelasting wordt opgelegd, bepaalt artikel 27 lid 4 Wet LB dat de inhoudingsplichtige bevoegd is om de ontbrekende belasting te verhalen op de werknemer. Deze bevoegdheid geldt ook wanneer zoals in dit geval de naheffingsaanslag loonbelasting na afloop van het dienstverband wordt opgelegd.
Werknemer: risico ligt bij werkgever
De werknemer betoogt dat hij niet gehouden is om het bedrag van de aanslag te voldoen aan de werkgever, aangezien tussen partijen was afgesproken om volledige, netto reiskosten te betalen en een hoger bedrag dan de fiscaal maximale onbelaste kilometervergoeding van € 0,19. De verplichting tot het bijhouden van een rittenadministratie en het risico op een naheffingsaanslag was daarbij voor de werkgever, aldus de werknemer.
Wat oordeelt het hof?
Volgens het hof heeft de werknemer onvoldoende onderbouwing aangeleverd voor zijn stelling dat tussen partijen was afgesproken dat de werknemer recht had op een door de werkgever te betalen volledige, netto reiskostenvergoeding. Dit staat niet in de arbeidsovereenkomst en dit valt ook niet af te leiden uit de bijlage bij de ‘Autoregeling algemeen managers’, waar de werknemer naar verwijst.
Die bijlage bevat een budgetoverzicht met naast jaarlijkse kilometers ook posten vermeld als ‘verzekeringen’ en ‘onderhoud’, maar dat betekent niet dat de werknemer – of diens holding – recht heeft op een volledige, netto reiskostenvergoeding.
Dat in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat kostenvergoedingen door de werkgever volgens de fiscale regelgeving worden toegekend, brengt zonder toelichting – die door de werknemer niet is gegeven – evenmin met zich dat de werknemer erop mocht vertrouwen dat een naheffingsaanslag voor rekening en risico van de werkgever moet blijven.
Reiskostenvergoeding hoger dan geoorloofd
De werknemer wist dat de maandelijks door zijn holding aan de werkgever gedeclareerde reiskostenvergoeding hoger was dan geoorloofd was op basis van het fiscaal maximaal onbelaste bedrag van € 0,19 per kilometer (dit bedrag staat ook vermeld in de ‘reiskosten- en leaseautoregeling’).
Onvoldoende feitelijke onderbouwing
Aangezien de werknemer onvoldoende feitelijke onderbouwing aanlevert voor zijn stelling dat de werkgever gehouden was om een volledige, netto reiskostenvergoeding te betalen, gaat het hof op dit punt voorbij aan het bewijsaanbod van de werknemer.
Digitale agenda is geen deugdelijke rittenadministratie
Vervolgens komt de stelling van de werknemer aan de orde dat op de werkgever de plicht rustte om een zakelijke rittenregistratie bij te houden en dat hij de zakelijk voor de werkgever gereden kilometers destijds daadwerkelijk heeft bijgehouden, althans dat die destijds geregistreerd zijn door de werkgever.
De werknemer voert aan dat door hem in bestanden van de werkgever een kilometeradministratie is bijgehouden. De werkgever betwist dit gemotiveerd.
Ter zitting heeft de werknemer meegedeeld dat in het systeem bij de werkgever een digitale agenda was opgeslagen, waarin zakelijke afspraken stonden vermeld. Van de zijde van de werkgever is gemotiveerd betwist dat deze agenda compleet was.
Naar het oordeel van het hof heeft de werknemer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de enkele vastlegging van zijn afspraken in de digitale agenda van de werkgever beschouwd kan worden als een deugdelijke rittenadministratie.
Niet gesteld of gebleken is dat in de agenda per afspraak gereden kilometers van de werknemer zijn bijgehouden over de jaren 2013 tot en met 2015. De werknemer had kunnen en moeten weten dat het bijhouden van zakelijk voor de werkgever gereden kilometers uit fiscaal oogpunt voor hem van belang was.
Zakelijke rechtvaardiging weggevallen
Het hof neemt daarbij mede de hoogte van de vergoeding in aanmerking die maandelijks aan zijn holding werd betaald (afgezet tegen de maximaal onbelaste kilometervergoeding van € 0,19) en de omstandigheid dat de werknemer op enig moment zijn auto in privé is gaan rijden. Hierdoor wist de werknemer dat de zakelijke rechtvaardiging voor het verzenden van maandelijkse reiskosten-declaraties vanuit zijn holding wegviel.
Werknemer verantwoordelijk voor rittenadministratie
De werknemer hield de privé gereden kilometers kennelijk wel bij in een Excelbestand voor een privéproject waaraan hij werkte, maar dat gebeurde niet, althans niet op kenbare wijze voor de zakelijke kilometers die hij voor de werkgever aflegde. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat de werkgever, die immers alleen maandelijks een vaste overeengekomen reiskostenvergoeding aan de holding overmaakte, verplicht was om de werknemer aan te spreken op de noodzaak van het bijhouden van een zakelijke kilometeradministratie.
De verantwoordelijkheid daarvoor rust bij de werknemer (en diens holding) en deze kan hij niet zonder bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken, afwentelen op de werkgever. Het feit dat de financieel manager van de werkgever op de hoogte was van de eigenaarswissel van de door de werknemer gereden auto maakt dit niet anders.
Het hof passeert het bewijsaanbod van de werknemer wat betreft de rittenadministratie, nu de werknemer onvoldoende feitelijke onderbouwing aanlevert om daaraan toe te komen.
Werknemer had nadere gegevens moeten aanleveren
Volgens het hof had het op de weg van de werknemer gelegen om – voor zover aanwezig – nadere gegevens aan te leveren bij de werkgever ter voorkoming of beperking van de voorgenomen naheffingsaanslag, dan wel er op te wijzen dat deze gegevens zich bij de werkgever bevonden, bijvoorbeeld door gewoon behulpzaam te zijn bij het nagaan of aantonen van de zakelijk gereden kilometers conform het verzoek van de Belastingdienst en de werkgever te wijzen op zijn agenda-afspraken op grond waarvan, althans volgens de werknemer, immers het aantal gereden zakelijke kilometers makkelijk zou zijn te herleiden.
Geen enkele medewerking
De werknemer heeft echter geen enkele medewerking gegeven aan dit redelijke en op 6 augustus 2018 herhaalde verzoek van de werkgever en direct zonder verdere motivering elke verschuldigdheid voor een eventuele naheffingsaanslag van de hand gewezen.
Werknemer moet naheffingsaanslag betalen
De conclusie luidt dat de werknemer als belastingplichtige op grond van art. 27 lid 4 Wet LB gehouden is tot voldoening van de vordering van de werkgever. Hiermee falen de door de werknemer naar voren gebrachte grieven.
Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis.
Uitspraak Hof ’s Hertogenbosch, 18 januari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:100