Staatssecretaris Vijlbrief van Financiën beantwoordt de vragen over de aanpassing van de fiscale regeling aandelenoptieregeling die zijn gesteld tijdens het 2e wetgevingsoverleg Belastingplan 2022.
Wetsvoorstel aangehouden
Het wetsvoorstel Aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten wordt op 11 november niet in stemming gebracht. De staatssecretaris heeft dit aangegeven tijdens de plenaire behandeling van het pakket Belastingplan 2022 op 10 november 2022.
Er zit op twee punten twijfel zit bij de Kamer. Het eerste punt is het punt van de uitvoeringslasten. Staat dit in verhouding tot het doel dat het dient. Het kabinet denkt van wel, maar als deze opmerking breed in de Kamer een aantal keer gezegd wordt, is het verstandig — dat is de eerste les, zo meteen komt er nog een nadrukkelijkere — om daarnaar te kijken. Dat is de eerste reden dat de staatssecretaris de Kamer zal vragen om op 11 november niet te stemmen over dit voorstel maar het even aan te houden.
Het tweede punt gaat over de vraag of die regeling ook bruikbaar is voor grote bedrijven, of dat wel de bedoeling is en of je daar op de een of andere manier iets aan kunt doen. Hoe je het ook wendt of keert, het instrument is bedoeld voor start-ups en scale-ups en dat zijn geen grote bedrijven.
Vijlbrief blijft dus achter het doel staan, maar begint inmiddels wel te denken dat grotere bedrijven, voor wie deze regeling eigenlijk niet bedoeld is, die zouden kunnen gebruiken. Dan is het de vraag of je het instrument ook daar wil laten gebruiken of dat je er een cap in kunt aanbrengen: een plafond. De logische grens is eigenlijk niet 100 werknemers maar 250, want dat is meestal de mkb-grens in Brussel. Maar — nu komt de tweede les uit de BIK — als de staatssecretaris dit in een of andere vorm doet, moet hij langs Brussel, want het kan staatssteun zijn. Waarschijnlijk is het dat niet, want het valt waarschijnlijk onder de mkb-vrijstelling, maar dat moet wel gecheckt worden.
Om te voorkomen dat we hier slordig haastwerk van maken, wil de staatssecretaris de Kamer willen vragen om de stemming even aan te houden. Dan gaat hij die twee dingen nader onderzoeken en kan hij eventueel altijd nog komen met een nota van wijziging, mocht dat nodig zijn, waarin hij iets regelt, of niet, als dat niet nodig is. Vijlbrief verwacht dat dit ongeveer rond carnaval zal zijn.
De maatregel in het wetsvoorstel is uitsluitend van toepassing op een aanpassing van het heffingsmoment van aandelenoptierechten als loon.
Op dit moment vindt belastingheffing plaats op het moment dat een werknemer aandelenoptierechten uitoefent en zijn aandelen verkrijgt, naar de waarde van het aandelen op dat moment. Dit kan tot liquiditeitsproblemen leiden bij de werknemer als hij de verkregen aandelen (nog) niet kan verkopen.
Liquiditeitsproblemen voorkomen
De aanleiding voor de nieuwe regeling is liquiditeitsproblemen voorkomen bij een werknemer die een aandelenoptie uitoefent waarbij het verkregen aandeel niet direct verhandelbaar is en die overigens ook niet beschikt over liquide middelen om de verschuldigde belasting te voldoen. In het voorstel wordt daartoe voor de belastingheffing bij default aangesloten bij het moment dat het verkregen aandeel verhandelbaar wordt in plaats van het moment dat de optie wordt uitgeoefend. De belastingheffing vindt dan plaats op basis van de waarde van het aandeel op het
moment van het verhandelbaar worden.
Voor de duidelijkheid: als het verkregen aandeel direct verhandelbaar is, vallen deze momenten samen en verandert er dus niks ten opzichte van de huidige systematiek. Dit zal bij
beursgenoteerde aandelen vaak het geval zijn.
Als bij uitoefening van de optie het aandeel nog niet verhandelbaar is, kan de werknemer er voor kiezen toch alvast de belastingheffing te laten plaatsvinden. Hij moet die keuze dan op het moment van het verkrijgen van het (nog niet verhandelbare) aandeel maken. Dat moment ligt vóór het moment van het verhandelbaar worden en de werknemer weet op dat moment dus nog niet wat de waardeontwikkeling van het aandeel zal zijn. Van arbitrage kan dus geen sprake zijn.
Deze maatregel acht de staatssecretaris van belang, omdat een dergelijke regeling voor aandelenoptierechten liquiditeitsproblemen bij werknemers kan voorkomen en daarmee ook bedrijven, en in het bijzonder start-ups en scale-ups, beter in staat stelt om talentvolle werknemers aan te trekken.
Aandelenoptierechten als loon
Start-ups hebben vaak onvoldoende financiële middelen om potentiële medewerkers een concurrerend loon aan te bieden. Daarom wil men (een deel van) de beloning uitkeren in de vorm van aandelenoptierechten. Talentvol personeel kan namelijk bereid zijn voor een lager salaris te gaan werken, als daar de mogelijkheid tot mee-investeren tegenover staat. Start-ups
en scale-ups hechten aan het instrument van aandelenoptierechten als loon daarom veel belang. Juist voor die ondernemingen is er dus zowel bij het (potentiële) personeel als bij de (potentiële) (buitenlandse) investeerders een behoefte aan een adequate aandelenoptieregeling.
Een aantrekkelijkere regeling voor aandelenoptierechten kan een verschil maken voor dit soort bedrijven en bedrijven die nog op dit punt hopen te komen.
Voorbeelden aandelenprijzen
Een aantal voorbeelden van de uitwerking van dit wetsvoorstel. In de voorbeelden is gerekend met het belastingtarief in de tweede schijf.
Tabel 1 – aandelenprijzen stijgen tussen jaar 2 en jaar 5
Jaar 0 | Jaar 2: uitoefening | Jaar 5: verhandelbaar | |
Optierecht | € 10.000 | ||
Waarde aandelen | € 30.000 | € 50.000 | |
Grondslag heffing | € 20.000 | € 40.000 | |
Heffing (49,5%) | € 9.900 | € 19.800 |
Voor het voorbeeld in tabel 2 is gekozen voor een situatie waarbij een werknemer in jaar 0 het recht krijgt om een pakket aandelen voor € 10.000 te kopen. In jaar 2 oefent de werknemer dit recht uit en zijn de aandelen € 30.000 waard. In jaar 5 worden de aandelen verhandelbaar en zijn de aandelen verder in waarde gestegen. De grondslag voor de heffing is het verschil tussen de waarde van de aandelen op het moment van heffing en de uitoefenprijs.
Als de werknemer een waardestijging verwacht na uitoefenen is het voor hem dus gunstig om op het eerst mogelijke moment de aandelenoptierechten in de heffing te betrekken.
Dat is het moment van uitoefenen.
Tabel 2 – aandelenprijzen dalen tussen jaar 2 en jaar 5
Jaar 0 | Jaar 2: uitoefening | Jaar 5: verhandelbaar | |
Optierecht | € 10.000 | ||
Waarde aandelen | € 30.000 | € 10.000 | |
Grondslag heffing | € 20.000 | € 0 | |
Heffing (49,5%) | € 9.900 | € 0 |
Het voorbeeld in tabel 2 gaat uit van een vergelijkbare situatie. Zonder dit wetsvoorstel is de heffing in dit voorbeeld gelijk aan de heffing in vorige voorbeeld, namelijk heffing op het moment van uitoefenen. Na uitoefenen daalt de waarde echter dusdanig dat er geen heffing verschuldigd zou zijn als de werknemer de hoofdregel van de maatregel uit het wetsvoorstel volgt van heffing bij het moment van verhandelbaar worden van de bij uitoefening verkregen aandelen (en dus niet kiest voor toepassing van de keuzeregeling).
Overigens zal de werknemer op het moment van kunnen uitoefenen van het aandelenoptierecht een inschatting maken van de mogelijke waardeontwikkeling van de te verkrijgen aandelen. Een aandelenoptierecht verschaft de werknemer het recht om op een later moment tegen een vooraf bepaalde prijs aandelen te kopen. Als de werknemer dan voorziet dat de aandelen in waarde zullen dalen of als die waarde op dat moment al lager is dan de uitoefenprijs, zal hij er waarschijnlijk niet voor kiezen het aandelenoptierecht uit te oefenen. In dat geval is heffing ook niet aan de orde en zou dat ook niet onder de huidige regeling aan de orde zijn
Tabel 3 – aandelenprijzen fluctueren tussen jaar 2 en jaar 5
Jaar 0 | Jaar 2: uitoefening | Jaar 4 | Jaar 5: verhandelbaar | |
Optierecht | € 10.000 | |||
Waarde aandelen | € 30.000 | € 20.000 | € 50.000 | |
Grondslag heffing | € 20.000 | n.v.t. | € 40.000 | |
Heffing (49,5%) | € 9.900 | n.v.t. | € 19.800 |
Tabel 4 – aandelenprijzen fluctueren tussen jaar 2 en jaar 5
Jaar 0 | Jaar 2: uitoefening | Jaar 4 | Jaar 5: verhandelbaar | |
Optierecht | € 10.000 | |||
Waarde aandelen | € 30.000 | € 50.000 | € 10.000 | |
Grondslag heffing | € 20.000 | n.v.t. | € 0 | |
Heffing (49,5%) | € 9.900 | n.v.t. | € 0 |
In de tabellen 3 en 4 vinden fluctuaties plaats in de waarde van het aandeel. Deze fluctuaties hebben echter geen invloed op de uiteindelijk verschuldigde heffing, omdat heffing plaatsvindt op één van twee mogelijke heffingsmomenten. Dat is dus het moment dat de bij uitoefening verkregen aandelenoptierechten verhandelbaar zijn, of het moment van uitoefenen als de werknemer deze keuze ook op het moment van uitoefenen kenbaar maakt. Er kan dus niet teruggegrepen worden naar een ander heffingsmoment.
Twee heffingsmomenten
Tabel 5 laat zien dat dat het interessant zou kunnen zijn om op enige wijze de heffing te laten plaatsvinden in jaar 4, omdat dit in het voorbeeld een gunstig heffingsmoment zou kunnen zijn. Dit kan echter niet. Er zijn twee vaste mogelijke heffingsmomenten waar de werknemer niet van kan afwijken en de werknemer kan in de periode tussen het moment van uitoefening en het moment van verhandelbaarheid niet met terugwerkende kracht alsnog kiezen voor heffing op het moment van uitoefenen.
Ook als er op enige wijze afspraken gemaakt zijn over de momenten dat aandelen toegekend, uitgeoefend of verhandeld kunnen worden blijft er slechts sprake van twee heffingsmomenten waarbij een eventuele keuze voor heffing op het moment van uitoefenen ook echt alleen op dat moment kenbaar gemaakt kan worden.
Multinationals
Volgens Vijlbrief maakt dit wetsvoorstel het niet interessanter voor multinationals om aan de top aandelenoptierechten te verstrekken. Als bedrijven al beursgenoteerd zijn, wijzigt het heffingsmoment niet. Op het moment van uitoefenen zijn de aandelen namelijk doorgaans naar hun aard al verhandelbaar. Bovendien stijgt de verschuldigde belasting als de
aandelen in waarde stijgen, waardoor het voor een werknemer doorgaans niet aantrekkelijk is om op een later moment de heffing te voldoen. Dit is ook van toepassing op aandelen in multinationale niet-beursgenoteerde bedrijven. Ook in die gevallen ligt het niet voor de hand om de heffing onnodig uit te stellen, omdat een waardestijging tot een hogere belasting leidt.
Dit wetsvoorstel beoogt alleen een oplossing te bieden voor het probleem dat werknemers soms onvoldoende middelen voorhanden hebben om de verschuldigde heffing te voldoen. Dit wetsvoorstel geeft ze handelingsperspectief.
Afbakening maatregel?
Een afbakening van de maatregel naar bepaalde ondernemingen zoals start-ups en scale-ups leidt tot afbakeningsproblematiek en maakt de maatregel daarmee complexer en slecht uitvoerbaar. Met de huidige vormgeving wordt complexiteit in de uitvoeringspraktijk tegengegaan die een samenloop van verschillende regelingen voor verschillende groepen per definitie met zich meebrengt. Een verdere afbakening zal mogelijk ook staatssteunproblematiek met zich meebrengen.
Daarnaast kan het verstrekken van aandelenoptierechten als loon (mede) interessant zijn voor andere bedrijven dan start-ups en scale-ups als die personeel willen laten meedelen in het succes van het bedrijf en daarnaast ook personeel langere tijd willen binden aan het bedrijf. Omdat ook daar sprake kan zijn van het vaker besproken liquiditeitsprobleem zal een aantrekkelijkere en generieke fiscale behandeling van aandelenoptierechten dit probleem voor werknemers in allerlei soorten bedrijven wegnemen.
Overigens verwacht het kabinet niet dat dit wetsvoorstel tot een bijzondere toename van het gebruik van aandelenoptierechten bij andere bedrijven dan start-ups en scale-ups zal leiden. In tegenstelling tot start-ups en scale-ups zullen die bedrijven vaak al over voldoende middelen beschikken om een competitief salaris te bieden aan werknemers zonder dat het noodzakelijk is
om aandelenoptierechten aan te bieden.
Uitvoeringskosten
Opgemerkt wordt dat er uitvoeringskosten zijn verbonden aan de invoering van de maatregel uit het wetsvoorstel.
De maatregel niet bedoeld is om een fiscaal voordeel te verschaffen, maar om een liquiditeitsprobleem bij onder meer werknemers van start-ups en scale-ups weg te nemen. In de ogen van het kabinet zijn uitvoeringskosten niet slechts gerechtvaardigd in situaties waarin een fiscaal voordeel wordt gegeven of er een opbrengst tegenover staat, ook het wegnemen van een knelpunt rechtvaardigt uitvoeringscapaciteit.
Alternatieven?
Er zijn bij de totstandkoming van deze maatregel ook diverse alternatieven overwogen om het liquiditeitsprobleem te ondervangen, zoals de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen.
Voor een alternatieve optie van uitstel van betaling zou feitelijk een vorm van een conserverende aanslag voor de loonheffing geïntroduceerd moeten worden, omdat de heffing over
voordelen uit aandelenoptierechten plaatsvindt in de loonheffing. Een dergelijke regeling bestaat momenteel niet in de loonheffing. Deze regeling zou ook via de inhoudingsplichtige moeten lopen wat dit verder compliceert. Andere alternatieven, zoals betalingsregelingen en conserverende aanslagen vragen om veel handmatig werk van de Belastingdienst en er zou dan per situatie beoordeeld moeten worden of de werknemer in staat is om de verschuldigde belasting te voldoen.
Beste variant
Een dergelijke regeling is in de uitvoering ingewikkelder dan de nu voorgestelde regeling. Met raadpleging van stakeholders uit het veld heeft het kabinet het voorstel uitgewerkt dat uitstel van heffing totdat de bij uitoefening van een aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn met daarbij een keuze voor heffing bij uitoefening van het aandelenoptierecht, de beste
variant is. Ook de betrokken stakeholders hebben aangegeven dat ze goed uit de voeten kunnen met deze regeling.
Kamerbrief met schriftelijke antwoorden 2e wetgevingsoverleg Belastingplan 2022
Belastingplan 2022: keuze in heffingsmoment aandelenoptierechten