De loonvordering over december 2019 wordt toegewezen. De werkgever moet daarnaast een vakantietoeslag van 8 procent betalen, aldus de kantonrechter.
Wat is de situatie?
De werkneemster is op 1 september 2015 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de werkgever.
Vanaf 10 januari 2018 is de werkneemster aansluitend op haar zwangerschaps- en bevallingsverlof arbeidsongeschikt geraakt. In dit kader heeft de werkneemster een Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) ontvangen.
Bij e-mail van 26 september 2019 heeft de werkneemster haar arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2019 opgezegd.
Bij brief van 20 november 2019 heeft het UWV aan de werkneemster medegedeeld dat zij sinds 1 november 2019 hersteld is verklaard en het UWV om die reden de ZW-uitkering met ingang van die datum heeft beëindigd.
Het loon over de maand november 2019 is aan de werkneemster door de werkgever betaald.
Bij e-mail van 31 december 2019 heeft de werkneemster aan de werkgever gevraagd wanneer zij haar laatste loon en vakantiegeld kan verwachten.
Recht op loon over december 2019?
Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de werkneemster, nu haar arbeidsovereenkomst is geëindigd, nog recht heeft op loon over de maand december 2019 en een uitkering in geld voor het door haar in 2019 opgebouwde maar in dit jaar niet genoten of betaalde saldo van vakantie-uren en vakantietoeslag.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van de werkneemster gedeeltelijk toewijst.
Loon over december 2019 en verlofuren
De werkneemster vordert primair betaling van achterstallig loon over december 2019 en subsidiair uitbetaling van de opgebouwde maar niet genoten vakantie-uren over 2019.
De werkneemster stelt zich op het standpunt dat als de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst tot en met 31 december 2019 bestond, zij over de maand december 2019 haar opgebouwde verlofsaldo heeft opgenomen, maar hierover niet het verschuldigde loon heeft ontvangen.
Tot 2020 in dienst?
Allereerst ligt de vraag voor of de werkneemster tot en met 31 december 2019 in dienst was bij de werkgever.
Tussen partijen is niet in geschil dat de werkneemster in eerste instantie bij brief van 26 september 2019 eenzijdig met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn haar arbeidsovereenkomst bij de werkgever heeft opgezegd. Gesteld noch gebleken is dat de werkgever akkoord is gegaan met het voorstel van de werkneemster om de arbeidsovereenkomst per 1 november te beëindigen.
Verlofsaldo
Vaststaat dat de directeur bij WhatsApp-bericht van 5 november 2019 de werkneemster heeft medegedeeld dat zij op dat moment nog een verlofsaldo van 36,14 dagen had openstaan en de werkgever om die reden het dienstverband tot en met 31 december 2019 wilde laten voortduren.
Arbeidsovereenkomst t/m 31 december 2019
De stelling van de werkneemster dat zij desgevraagd op verzoek van de werkgever tot 31 december 2019 in dienst is gebleven, is door de werkgever onvoldoende gemotiveerd weersproken. Hiermee is vast komen te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen tot en met 31 december 2019 heeft bestaan.
Volgens de kantonrechter gaat de stelling van de werkgever dat de werkneemster ondanks het dienstverband geen recht heeft op loon nu zij vanaf november 2019 geen arbeid heeft verricht en dit ook niet heeft aangeboden, niet op. Zoals hiervoor is geoordeeld, is vast komen te staan dat de werkneemster over de maanden november en december 2019 op verzoek van de werkgever haar verlofsaldo heeft opgenomen.
Recht op loon tijdens vakantieverlof
Nu de werkgever niet eenzijdig heeft vastgesteld dat de werkneemster vakantie heeft genoten over de maanden november en december 2019, maar dit ook door de werkneemster wordt beaamd, is het toegestaan om dit vakantieverlof met terugwerkende kracht in mindering te brengen.
Volgens artikel 7:639 lid 1 BW behoudt de werkneemster gedurende haar vakantieverlof recht op loon. Vaststaat dat de werkneemster haar loon over de maand november 2019 wel heeft ontvangen, zodat de kantonrechter de loonvordering over de maand december 2019 zal toewijzen.
Wettelijke verhoging
De vordering van de werkneemster tot betaling van de wettelijke verhoging over het achterstallige loon over de maand december 2019 wijst de kantonrechter toe.
De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon tijdig uit te betalen om te voorkomen dat de werknemer in financiële problemen raakt.
De kantonrechter matigt de wettelijke verhoging tot 20 procent. De wettelijke rente over het te laat betaalde loon wijst hij ook toe.
Betaling vakantieverlof afgewezen
De vordering tot betaling van het door de werkneemster opgebouwde vakantieverlof wijst de kantonrechter af, nu is vast komen te staan dat zij haar verlof over de maanden november en december 2019 heeft opgenomen.
Vakantietoeslag
Vaststaat dat de werkneemster tot november 2019 van het UWV een ZW-uitkering heeft ontvangen. Volgens artikel 14 van de Ziektewet wordt de vakantietoeslag in het dagloon meegenomen door het ‘kale’ loon met 8 procent te verhogen.
UWV betaalt het vakantiegeld altijd direct maandelijks uit, tegelijkertijd met uitbetaling van de ZW-uitkering. Afgezien van de vraag of de werkneemster per 1 november 2019 hersteld is, heeft het UWV bij brief van 20 november 2019 de werkneemster medegedeeld dat zij per die datum hersteld is gemeld.
Nu vaststaat dat de werkneemster tegen de beslissing van het UWV geen bezwaar heeft ingediend, neemt de kantonrechter in deze procedure als uitgangspunt dat zij per 1 november 2019 hersteld is.
Wettelijke verplichting
Het als werkgever betalen van de vakantietoeslag van 8 procent is een wettelijke verplichting op grond van artikel 15 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor zover de werkgever over het loon van november 2019 geen vakantietoeslag van 8 procent heeft betaald, wordt deze hiertoe veroordeeld. Hetzelfde geldt voor het loon over de maand december 2019, waartoe de werkgever ook wordt veroordeeld om hierover de vakantietoeslag van 8 procent te betalen.
Nevenwerkzaamheden
De arbeidsovereenkomst van de werkneemster is met ingang van 1 januari 2020 geëindigd. Niet is vast komen te staan dat de werkneemster al in oktober 2019 werkzaam was voor een bakkerij.
Uit de overgelegde WhatsApp-berichten volgt immers dat de werkneemster op 7 november 2019 aan de directeur voorlegt of zij op dinsdag 12 november 2019 een eerste proefdag bij haar mogelijk toekomstige werkgever mag draaien, waarop de directeur haar opdraagt om tot 1 januari 2020 geen werkzaamheden bij een andere werkgever te verrichten.
Niet gebleken is dat de werkneemster tegen het advies van de directeur in vanaf midden november 2019 bij een bakkerij werkzaamheden heeft verricht. Daar komt bij dat het nevenwerkzaamhedenbeding conform artikel 15.1. van de arbeidsovereenkomst gericht is op bedrijven die gelijksoortige activiteiten verrichten als de werkgever.
Volgens de overgelegde KvK-gegevens verricht de werkgever als bedrijfsactiviteit het telen van boomkwekerijgewassen, hetgeen niet in lijn ligt met de bedrijfsactiviteiten van een bakkerij. Deze eis in reconventie wijst de kantonrechter dan ook af.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt de werkgever tot betaling aan de werkneemster van € 1.482,47 bruto, te vermeerderen met 8 procent vakantietoeslag, de wettelijke verhoging van 20 procent en de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
- voor zover de werkgever over het loon van november 2019 nog geen vakantietoeslag van 8 procent heeft betaald, wordt hij hiertoe veroordeeld;
- veroordeelt de werkgever tot het overleggen van een deugdelijke loonspecificatie over de maand december 2019 binnen vijf dagen na betekening van deze beschikking onder verbeurte van een dwangsom van € 100 per dag met een maximum tot € 2.000.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland, 7 april 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:6738