Voor tien politieke partijen heeft het CPB bijna 2000 maatregelen doorgerekend.
Het gaat om de volgende tien partijen: VVD, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA, ChristenUnie, SGP, DENK, 50PLUS.
De doorrekening is gericht op budgettaire gevolgen en economische effecten op middellange en lange
termijn, het is geen analyse van brede welvaart.
Een aantal partijen kiest voor ingrijpende stelselherzieningen, vaak gericht op het omvormen van het toeslagenstelsel. Bijna alle partijen vergroten de overheidsuitgaven en geven een impuls aan de economie. Daarnaast verhogen alle partijen de lasten voor bedrijven en verschuiven de meeste partijen financiële lasten naar toekomstige generaties.
Keuzes partijen
Een vergelijking van de verkiezingsprogramma’s op hoofdlijnen.
Toeslagen
Een aantal partijen kiest voor ingrijpende stelselherzieningen, vaak gericht op het omvormen van het toeslagenstelsel. Zo kiezen D66, GroenLinks, de PvdA en de ChristenUnie voor een systeem van verzilverbare heffingskortingen, met gelijktijdige afschaffing van (een deel van) de toeslagen.
De SGP introduceert een splitsingsstelsel en vervangt de algemene heffingskorting door een draagkrachtkorting op basis van het inkomen van het huishouden.
Een aantal partijen combineert (deels) gratis kinderopvang met het afschaffen van de kinderopvangtoeslag (D66, GroenLinks, SP, PvdA) of directe financiering van kinderopvanginstellingen met een eigen bijdrage (CDA, ChristenUnie).
D66, GroenLinks, de SP en de PvdA kiezen voor het verlagen en inkomensafhankelijk maken van de zorgpremies, in combinatie met het afschaffen van de zorgtoeslag. Zulke stelselherzieningen
leiden tot omvangrijke verschuivingen in financieringsstromen.
Minimumloon
Vrijwel alle partijen stellen voor het minimumloon (wml) in meer of mindere mate te verhogen, maar de
mate waarin en de wijze waarop verschilt.
De SP, GroenLinks en de PvdA voeren de grootste verhoging van het wml door. Net als D66, ChristenUnie, DENK en 50PLUS koppelen zij de minimumloonsverhoging (gedeeltelijk) aan uitkeringen en toeslagen. De VVD en in mindere mate CDA verhogen het wml zonder doorwerking op uitkeringen en toeslagen.
Alleen de SGP kiest niet voor een verhoging van het wml.
Tot slot schaft de SP het minimumjeugdloon volledig af en verlagen D66, GroenLinks en de PvdA de leeftijdgrens van het minimumjeugdloon van 21 naar 18 jaar.
Overheidsuitgaven
Alle partijen vergroten de overheidsuitgaven, maar de mate waarin verschilt fors. Ook binnen uitgavenfuncties zijn er door de prioriteiten van partijen duidelijke verschillen.
Het uitgavenniveau aan sociale zekerheid in 2025 verschilt bijna 20 mld. euro tussen de partij die het meest wil uitgeven aan deze functie (SP, vooral het gevolg van hogere uitkeringen) en de partij die dat het minst wil (D66, vooral het gevolg van het afschaffen van toeslagen, die overigens aan de lastenkant gecompenseerd worden).
Ook bij andere functies zijn er grote niveauverschillen:
- bij zorg bedraagt dit verschil 15 mld. euro (SP intensiveert het meest, onder meer door uitbreidingen in het basispakket en hogere lonen; de VVD, D66, de ChristenUnie en SGP het minst);
- bij defensie 10 mld. euro (VVD intensiveert het meest, DENK buigt het meest om);
- bij onderwijs 8 mld. euro (GroenLinks, PvdA en D66 intensiveren het meest, bij GroenLinks wordt dit deels veroorzaakt door de introductie van een startkapitaal voor 18-jarigen; VVD en SGP het minst).
Lasten voor bedrijven
Bij de meeste partijen zijn de lasten in 2025 hoger dan in 2021, alle partijen verhogen de lasten voor
bedrijven. Alleen de VVD en D66 verlagen per saldo de lasten, bij D66 is de lastenverlichting het gevolg van de introductie van een verzilverbare heffingskorting en de gerelateerde uitgavendaling in de sociale zekerheid.
Daarnaast valt op dat alle partijen de lasten voor bedrijven verhogen. Daarbij verschilt de maatvoering
aanzienlijk: VVD en SGP laten de lasten voor bedrijven met ongeveer 3,5 mld. euro stijgen, de PvdA met bijna 42 mld. euro.
Impuls in economie
Per saldo kiezen alle partijen voor een impuls in de economie in de komende kabinetsperiode, die
meestal leidt tot hogere groei en meer koopkracht, maar ook tot een hoger begrotingstekort. Alle
partijen hebben een expansief beeld: de uitgavenontwikkeling wordt niet volledig gecompenseerd door de lastenontwikkeling.
Bij alle partijen neemt de koopkracht in doorsnee toe, hoewel dat niet bij alle partijen voor alle onderscheiden inkomensgroepen geldt.
Arbeidsaanbod
De bestedingseffecten van de hogere overheidsuitgaven zijn vooral tijdelijk, de positieve doorwerking
op de overheidsfinanciën is op lange termijn beperkter dan tijdens de kabinetsperiode. En op lange termijn past de arbeidsvraag zich aan het arbeidsaanbod aan.
Extra banen in de collectieve sector verdringen daardoor op de lange termijn banen in de marktsector en hebben daarmee geen effect op de structurele werkgelegenheid.
Financiële lasten
De meeste partijen verschuiven financiële lasten naar toekomstige generaties. Voor toekomstige generaties zijn uiteraard niet alleen de financiële lasten van belang, maar ook bijvoorbeeld de kwaliteit van het klimaat en milieu en de publieke voorzieningen.
Structurele werkgelegenheid
De meeste partijen kiezen ervoor de gelijkheid van inkomens te vergroten, bij de structurele
werkgelegenheid is het beeld gemengd. Alleen bij de VVD neemt de inkomensgelijkheid af, bij de SGP blijft deze indicator gelijk.
Partijen die de inkomensgelijkheid vergroten, verlagen daarmee doorgaans de prikkel en noodzaak om (meer) te werken, waardoor de structurele werkgelegenheid daalt. Maar sommige partijen treffen daarnaast andere maatregelen die de structurele werkgelegenheid juist doen toenemen.
Per saldo daalt de structurele werkgelegenheid bij de SP, de ChristenUnie, GroenLinks en 50PLUS, en stijgt deze alleen bij de VVD.
Budgettaire keuzes
De partijen maken verschillende keuzes bij de uitgaven aan sociale zekerheid. Deze keuzes hangen samen met stelselwijzigingen en de hoogte van het minimumloon. De stelselwijzigingen hebben gevolgen voor zowel de uitgaven als de lasten, die in samenhang moeten worden bezien.
Sociale zekerheid
GroenLinks, de SP, de PvdA, de ChristenUnie, DENK en 50PLUS verhogen de netto uitgaven aan sociale zekerheid het meest. Ze verhogen het minimumloon en laten de (meeste) uitkeringen meestijgen. Dezelfde partijen (aangevuld met D66) verhogen ook de collectieve uitgaven aan kinderopvang.
D66 buigt per saldo om op de sociale zekerheid. Deze partij verhoogt ook het minimumloon en koppelt gedeeltelijk de uitkeringen. Maar in haar stelselwijziging worden de uitgaven meer verlaagd dan bij andere partijen.
Eigen risico Zvw
De uitgaven aan curatieve zorg nemen bij alle partijen toe. Bijna alle partijen veranderen het eigen risico in de Zvw. Dit beïnvloedt de collectieve zorguitgaven.
De SP en DENK schaffen het verplicht eigen risico af en de PvdA en 50PLUS halveren dit. GroenLinks maakt de hoogte van het eigen risico inkomensafhankelijk. Het CDA, D66 en de ChristenUnie passen de vormgeving van het eigen risico beperkt aan. De VVD en SGP laten het eigen risico grotendeels ongemoeid.
Lonen in de zorg
Bijna alle partijen willen een bestuurlijk akkoord sluiten om de lonen in de zorg meer te verhogen dan in
het basispad. Alleen de VVD wil de lonen niet verder verhogen dan in het basispad.
Onderwijs
De onderwijsuitgaven nemen bij bijna alle partijen toe. Bij GroenLinks, de PvdA en D66 nemen de
onderwijsuitgaven het meest toe.
Andere uitgaven
Ook bij de andere uitgavencategorieën maken partijen verschillende keuzes.
Bij negen partijen nemen de uitgaven aan openbaar bestuur af, alleen bij de PvdA stijgen deze vanwege extra publieke banen en intensiveringen in het gemeente- en provinciefonds.
Bij alle partijen dalen de overdrachten aan bedrijven ten opzichte van 2021, doordat er in 2025 geen coronagerelateerde uitgaven meer zijn.
Alle partijen intensiveren op veiligheid.
De VVD, het CDA, SGP en de ChristenUnie intensiveren op de defensie-uitgaven; de VVD het meest. Andere partijen laten de defensie-uitgaven verder dalen, DENK het meest.
Klimaat en milieu
Bijna alle partijen verhogen de uitgaven aan klimaat en milieu. GroenLinks en de SP verhogen de uitgaven aan klimaat en milieu het meest. Bij DENK en 50PLUS blijven de uitgaven aan klimaat en milieu per saldo ongewijzigd.
De PvdA, D66, de SP en GroenLinks willen veehouderijen en landbouwgrond opkopen ten behoeve van natuur.
De SP, de PvdA en D66 maken middelen vrij om kolencentrales te sluiten.
Alle partijen geven meer uit aan bereikbaarheid. GroenLinks, de PvdA, de SP, de ChristenUnie, SGP, DENK en 50PLUS intensiveren in openbaar vervoer. Het CDA, D66, GroenLinks, de PvdA en de ChristenUnie reserveren budget voor het invoeren van een kilometerheffing. De VVD, het CDA en D66 intensiveren in het Infrastructuurfonds/Mobiliteitsfonds.
Gaswinning
De meeste partijen verhogen de overige uitgaven en laten de gaswinning afnemen zoals in het basispad.
De SGP en de VVD verlagen juist de overige uitgaven.
Nationaal Groeifonds
De VVD, het CDA en 50PLUS laten het Nationaal Groeifonds ongewijzigd, de andere partijen kiezen voor een alternatieve invulling.
Werkgelegenheid
De werkgelegenheid wordt bij veel partijen gestimuleerd door beleid gericht op mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Zo breiden alle partijen behalve de ChristenUnie en SGP het aantal beschutte werkplekken met 20.000 uit. Ook voeren partijen een quotum in voor doelgroepbanen van 8 procent (PvdA) of 5 procent (VVD, CDA, GroenLinks, ChristenUnie, DENK). Bij een quotumregeling voelen werkgevers op bedrijfsniveau een prikkel om arbeidsgehandicapten aan te nemen.
Het aantal banen in de collectieve sector neemt bij alle beleidspakketten toe, de grootste toename is te
vinden bij de PvdA, D66, de SP en GroenLinks.
Gezinnen
De introductie van verzilverbare heffingskortingen en de verlaging of het inkomensafhankelijk maken van de zorgpremies leiden tot omvangrijke lastenverlichtingen voor gezinnen. Deze lasten worden tegelijkertijd verzwaard door het afschaffen van diverse heffingskortingen in de inkomstenbelasting of door de introductie van een vier- of vijfschijvenstelsel in de inkomstenbelasting.
Bij acht van de tien partijen dalen de beleidsmatige lasten voor gezinnen ten opzichte van het basispad, bij D66, de PvdA, het CDA en de VVD is ook inclusief het basispad sprake van een beleidsmatige lastenverlichting.
Afschaffing BIK
Alle partijen verhogen de beleidsmatige lasten voor bedrijven en het buitenland. Met uitzondering van de VVD en de SGP verhogen partijen de vpb door aanpassingen in tarieven en/of schijflengtes. Op de SGP en 50PLUS na kiezen alle partijen voor de afschaffing van de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK) of voor een alternatieve invulling van de daaraan gerelateerde reservering.
Lasten inkomen en arbeid
Bij ongeveer de helft van de partijen dalen de beleidsmatige lasten op inkomen en arbeid, terwijl bij alle
partijen de lasten op vermogen en winst toenemen.
Bij de lastencategorie inkomen en arbeid combineren D66, GroenLinks, de PvdA en de ChristenUnie stelselherzieningen in de loon- en inkomstenbelasting met zorgpremiemaatregelen of eersteschijftarieven om tot een lastenverlichting te komen.
De VVD en het CDA gebruiken heffingskortingen en schijftarieven om tot een lastenverlichting op inkomen en arbeid te komen.
Gedragsveranderingen
Partijen sturen met een beleidsmatige verhoging van de lasten in de categorieën milieu en overig aan op
gedragsveranderingen.
Behalve de SGP voeren alle partijen een vrachtwagenheffing in, waardoor de beleidsmatige lasten op milieu toenemen. Ook introduceren D66, GroenLinks, de PvdA, de ChristenUnie en het CDA een kilometerheffing. Daarnaast voeren alle partijen, behalve 50PLUS, veranderingen door in de energiebelasting of ODE.
Het verlagen van het btw-tarief op groente en fruit is de meest gekozen maatregel om de lasten in de categorie overige belastingen te verlichten.
Economische effecten
- De hogere uitgaven geven bij veel partijen een bestedingsimpuls aan de economische groei in de
kabinetsperiode. De gemiddelde bbp-groei per jaar varieert van 1,5 tot 1,9 procent. Partijen stimuleren de economische groei vooral via hogere consumptie van huishoudens en de overheid, de effecten hiervan zijn tijdelijk van aard. - De werkgelegenheid neemt bij alle partijen de komende jaren toe, vooral door extra banen in de zorg en bij de overheid.
- Bij alle beleidspakketten daalt de werkloosheid tijdens de kabinetsperiode.
- De economische stimulering via huishoudens wordt ook weerspiegeld in de koopkrachteffecten, die in doorsnee voor alle partijen neutraal of positief uitpakken, hoewel de spreiding soms fors is.
- Alle partijen verhogen de mediane koopkracht van werkenden, de breed voorgestelde verhoging van het minimumloon levert daaraan een belangrijke bijdrage.
- Alhoewel bijna alle partijen ervoor kiezen de mediane koopkracht te verbeteren, geldt dat zij
verschillende keuzes maken bij welke inkomensgroep deze koopkrachtverbetering terecht moet komen. - De inkomensgelijkheid neemt bij vrijwel alle partijen toe en alleen bij de VVD af.
- De structurele werkgelegenheid daalt bij de SP, de ChristenUnie, GroenLinks en 50PLUS en stijgt alleen bij de VVD.
- Door structureel hogere overheidsuitgaven dan overheidsinkomsten verhogen de meeste partijen de financiële lasten voor toekomstige generaties.
AOW-leeftijd
Maatregelen rondom de AOW-leeftijd zijn van invloed op de structurele werkgelegenheid. De SP
verlaagt de AOW-leeftijd naar 65 jaar, waardoor minder mensen beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt, terwijl bij de SGP ouderen juist langer doorwerken door de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting te verhogen.
Zes partijen voeren een flexibele AOW-leeftijd in; de VVD, het CDA, D66, de PvdA en DENK maken
het mogelijk om drie tot vijf jaar later uit te treden, dit zorgt gemiddeld voor een latere uittreedleeftijd, bij 50PLUS is het mogelijk twee jaar eerder of drie jaar later uit te treden, dit leidt per saldo tot een eerdere uittreedleeftijd.
Keuzes in kaart 2022-2025 van het CPB