De werknemer heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn overeengekomen. Geen arbeid, wel loon, aldus de kantonrechter.
Een man heeft in 2018 en 2019 werkzaamheden als valkenier verricht voor een valkerij met een samenwerkingsverband met een pretpark in Duitsland.
Daarna is een arbeidsovereenkomst gesloten van 1 januari 2020 t/m 31 december 2020. In januari 2020 is € 1.750 aan de werknemer betaald. In februari 2020 is ook € 1.750 voldaan. Vervolgens is op 1 mei 2020 € 3.500 betaald.
Het park is in het voorjaar van 2020 enige tijd gesloten geweest in verband met de wereldwijde coronacrisis.
De werknemer vordert bij de rechter tot betaling van:
- wettelijke verhoging van 50 procent over het loon van de maand maart 2020;
- het loon met betrekking tot de maand mei 2020, te weten: € 1.750;
- de onder 1. en 2. genoemde bedragen te vermeerderen met wettelijke rente.
Wat zegt de werknemer?
De werknemer stelt dat met hem een arbeidsovereenkomst is gesloten en dat is verzuimd om het op grond van die overeenkomst aan hem toekomende loon over de maand mei 2020 te betalen. Verder is het loon over de maanden maart en april 2020 niet op tijd betaald, zodat hij recht heeft op de maximale wettelijke verhoging van 50 procent Daarnaast vordert hij betaling van wettelijke rente. De man heeft een spoedeisend belang, omdat hij van dit loon afhankelijk is om in zijn levensonderhoud te voorzien.
Volgens de werknemer wordt het bestaan van die arbeidsovereenkomst bevestigd doordat hij in januari 2020 € 1.750 heeft ontvangen en ook in februari 2020 is € 1.750 aan hem betaald. Daarnaast is met betrekking tot de maanden maart en april 2020 op 1 mei 2020 € 3.500 aan de werknemer voldaan. Dat hij in 2020 (nog) geen feitelijke werkzaamheden heeft uitgevoerd, is niet aan hem te wijten.
Partijen hebben afgesproken dat het salaris maandelijks (dus vanaf 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020) aan de werknemer wordt betaald, terwijl de daadwerkelijke werkzaamheden in het park slechts acht maanden in beslag nemen en pas omstreeks maart/april 2020 aanvangen. Op het moment dat de werkzaamheden zouden starten, brak de coronacrisis uit. Gelet daarop is het park sinds enige weken gesloten, zodat de werknemer zijn werkzaamheden daar niet kon uitvoeren.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever betwist het bestaan van de door de man gestelde arbeidsovereenkomst, zodat geen loon aan hem is verschuldigd. Weliswaar hebben partijen in het verleden arbeidsovereenkomsten met elkaar gesloten en hebben zij over het jaar 2020 betalingen gedaan, maar het gedane aanbod tot het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst in 2020 is door de werkgever ingetrokken vóórdat het aanbod door de man is geaccepteerd. De werkgever heeft nooit een ondertekende arbeidsovereenkomst retour ontvangen. Volgens de werkgever zijn de betaalde bedragen dan ook onverschuldigd gedaan. Verder waren er geen andere passende werkzaamheden voor de man beschikbaar.
Tijdens de mondelinge behandeling is aangegeven dat de werknemer in 2020 geen arbeid heeft verricht, zodat hem ook om die reden geen loon toekomt.
Wat oordeelt de rechter?
De werknemer verzoekt kort gezegd betaling van (achterstallig) loon.
Vraag is of partijen een arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen. Volgens de kantonrechter is aannemelijk dat partijen op enig moment (mondeling) overeenstemming hebben bereikt over een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (met als ingangsdatum 1 januari 2020 en met als einddatum 31 december 2020) tegen een salaris van € 1.750 per maand en over het feit dat de werknemer vanaf het voorjaar van 2020 in het park werkzaamheden uitvoert.
De werknemer heeft dan ook op grond van die overeenkomst recht heeft op betaling van loon. Uit het feitelijk handelen van de werkgever dan ook dat ervan uitgegaan was dat de man het door hen gedane aanbod heeft aanvaard, aldus de rechter.
Geen arbeid, wel loon
Ook het verweer van de werkgever dat geen loon is verschuldigd omdat de werknemer in het jaar 2020 (nog) geen feitelijke arbeid heeft verricht, slaagt niet. Het bekende adagium ‘geen arbeid, geen loon’ is met inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans op 1 januari 2020 komen te vervallen en is – kort gezegd – gewijzigd in ‘geen arbeid, wel loon’.
Voor rekening werkgever
Naar het oordeel van de kantonrechter komt ook in dit geval het niet (kunnen) verrichten van de werkzaamheden door de werknemer voor rekening van de werkgever. Duidelijk is dat het werk van de valkenier seizoensgebonden is en dat hij daarom in de maanden januari en februari in ieder geval geen arbeid zal verrichten. Dat de man ook in de maanden daarna geen arbeid heeft verricht, kan gelet op alle omstandigheden (waaronder de door het park genomen maatregelen in verband met de coronacrisis) niet aan hem worden tegengeworpen, zodat de werkgever op basis van artikel 7:628 lid 1 BW het loon moet betalen.
De kantonrechter veroordeelt de werkgever te betalen:
- het loon ten bedrage van € 1.750 bruto met betrekking tot de maand mei 2020, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de vervaldatum tot aan de dag van betaling;
- de wettelijke verhoging over het loon in de maand maart en april 2020, gematigd tot 10 procent, zijnde € 175, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaltermijn van de maandvergoeding maart 2020 tot en met 1 mei 2020.
Uitspraak Rechtbank Oost-Brabant, 29 mei 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:2838