Bij de definitieve vaststelling van de subsidie wordt de loonsom zoals gebruikt bij het voorschot vergeleken met de loonsom van de driemaandsperiode maart 2020 tot en met mei 2020.
De loonsom kan in de subsidieperiode lager uitvallen dan in de referentieperiode, omdat werknemers intussen niet meer in dienst zijn of niet meer zijn opgeroepen en daarom geen loondoorbetaling hebben. Bij verlies aan werkgelegenheid, zoals blijkt uit het verlies aan loonsom, wordt de subsidie lager vastgesteld.
Zie ook NOW-subsidie – verwachte omzetdaling en loonsom
Daadwerkelijke omzetdaling
Ten opzichte van de voorschotten zijn er bij de definitieve vaststelling een aantal wijzigingen. Wat niet wijzigt, is de hantering van tweemaal het maximale dagloon. Deze zit zowel in de berekening van het voorschot als in de vaststelling van de subsidie.
Allereerst is er bij de definitieve vaststelling duidelijkheid over de daadwerkelijke omzetdaling. In plaats van de verwachte omzetdaling, kan worden uitgegaan van de daadwerkelijk gerealiseerde omzetdaling.
De periode die gebruikt is voor het voorschot – meestal januari 2020, soms november 2019 – is ook leidend voor de vaststelling van de subsidie. Hier geldt de peildatum van 15 maart 2020.
Omdat het UWV werkgevers zo snel mogelijk van een voorschot wil voorzien, zijn complexe correcties van het SV-loon bij de bevoorschotting niet mogelijk. Bij de vaststelling is er meer tijd om te corrigeren.
Uitkeringen
Bij het voorschot kan het zijn dat het UWV werkgevers subsidie verleent voor een uitkering die het UWV via de werkgever aan de werknemer uitbetaalt. Werkgevers moeten deze uitkering opgeven in de loonaangifte en deze uitkeringen zijn vaak niet direct te onderscheiden binnen het SV-loon.
Het gaat hierbij om uitkeringen die kwalificeren als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking (ofwel: waarop de witte tabel wordt toegepast), zoals ZW-uitkeringen voor no-riskpolissen en Wazo-uitkeringen.
Deze uitkeringen worden bij de definitieve vaststelling van de subsidie in mindering gebracht op de loonsom.
Werktijdverkorting
Er zijn situaties mogelijk waarin aan de werkgever een ontheffing van het verbod op werktijdverkorting is verleend en waarbij de werkgever ook over de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020 voor zijn werknemers een werkloosheidsuitkering toegekend heeft gekregen.
Het loon uit deze werkloosheidsuitkeringen is loon uit vroegere dienstbetrekking (ofwel: waarop de
groene tabel wordt toegepast) en valt dus niet onder de definitie van loon in deze regeling.
Mocht de werkgever toch de witte tabel toepassen, dan mag UWV het bedrag aan werkloosheidsuitkeringen in mindering brengen op de loonsom.
Bedrijfseconomisch ontslag
Bij de vaststelling van de subsidie wordt gecorrigeerd voor ontslagaanvragen vanwege bedrijfseconomische redenen.
Als de werkgever in de periode van 18 maart tot en met 31 mei 2020 toch een verzoek bij het UWV heeft ingediend voor toestemming om opzegging van de arbeidsovereenkomst op deze grond, en dit verzoek niet binnen vijf werkdagen na indiening van de aanvraag heeft ingetrokken, wordt het loon van deze
werknemers vermeerderd met een opslag van 50% in mindering gebracht op de totale loonsom op grond waarvan het subsidiebedrag wordt vastgesteld.
Voor ontslagaanvragen die bij het UWV zijn ingediend in de periode van 1 maart tot en met 17 maart wordt geen correctie doorgevoerd bij de vaststelling van de subsidie.
Voorbeeld
In de berekening van het voorschot is uitgegaan van een loonsom van € 3.500.000 in januari 2020 (de referentiemaand).
Op 4 april 2020 is er voor 100 werknemers een ontslagaanvraag ingediend (die niet tijdig is ingetrokken) wegens bedrijfseconomische redenen. Het loon van deze 100 werknemers bedroeg in de referentiemaand € 350.000.
Dit bedrag, vermeerderd met een opslag van 50%, wordt in mindering gebracht op de loonsom die wordt gebruikt voor de definitieve hoogte van de subsidie.
Wanneer dat dezelfde loonsom is van € 3.500.000, wordt hierop dus een bedrag in mindering gebracht van 1,5 x € 350.000 = € 525.000.
Vakantiebijslag
In het voorschot werden werkgevers die vakantiebijslag reserveren gelijk behandeld ten opzichte van werkgevers die dat niet doen.
Een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert is een werkgever die:
- de vakantiebijslag bij iedere loonbetaling uitbetaalt;
- de vakantiebijslag als onderdeel van het periodieke loon betaalt; of
- de vakantiebijslag voldoet overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Hierdoor kunnen er verschillen tussen werkgevers ontstaan, die bij de vaststelling van de subsidie worden gecorrigeerd. De werkgever die bijvoorbeeld in januari 2020 geen vakantiebijslag heeft gereserveerd, wordt bij de bevoorschotting bevoorrecht ten opzichte van de werkgever die dat wel heeft gedaan. Daarom worden twee correcties toegepast.
- De uitbetaalde vakantiebijslag – bijvoorbeeld bij de betaling in januari 2020 van vakantiebijslag als een betrokken werknemer uit dienst treedt – wordt bij de definitieve vaststelling niet meegenomen in de loonsom, met uitzondering van werkgevers die geen vakantiebijslag
reserveren. - Bij de definitieve vaststelling bij de werkgever die geen vakantiebijslag reserveert, wordt gecorrigeerd met een vermenigvuldigingsfactor 0,926 (dit is 100/108, met afronding).
Tot slot wordt dezelfde maximering per werknemer toegepast als bij de bevoorschotting, namelijk op tweemaal het maximale dagloon. Dat bedrag is vanaf 1 januari 2020 € 9.538. Die maximering wordt pas toegepast na de toepassing van voornoemde correcties.
Voorbeeld
Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot, waarbij wordt uitgegaan van het tijdvak januari 2020, € 1.000.000 loonsom en een verwacht omzetdaling van 50%. Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 1.000.000 x 3 x 1,3 x 0,9) = € 1.755.000 in totaal. Hiervan krijgt de werkgever een voorschot van € 1.404.000.
De gerealiseerde omzetdaling is 50%. De uiteindelijke loonsom over de maanden maart, april en mei 2020 is € 2.400.000 euro. Het verschil in loonsom (gemiddeld € 200.000 per maand minder) wordt als volgt verwerkt in de vaststelling:
Het eerste deel van de subsidie wordt vastgesteld zoals verwacht, € 1.755.000 in totaal. Aangezien de loonsom met in totaal € 600.000 zijn gedaald, wordt het bedrag van de subsidie verminderd. Deze vermindering is ((€ 1.000.000 x 3) – € 2.400.000) x 1,3 x 0,9 = € 702.000.
De subsidie wordt dus vastgesteld op € 1.755.000 – € 702.000 = € 1.053.000 en er wordt € 1.404.000 – € 1.053.000 = € 351.000 teruggevorderd.
Deze methode zorgt ervoor dat een werkgever die een relatief even grote omzetdaling als een daling van de loonsom heeft (bijvoorbeeld 50% omzetdaling en 50% minder loonsom), geen subsidie krijgt.
Uitkeringen en werkgeversbetalingen moeten uit de loonsom worden gehaald, de correctie voor ontslagaanvragen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden moet worden toegepast en er moet mogelijk gecorrigeerd worden voor betaalde of niet gereserveerde vakantiebijslag. Ook de maximering per werknemer is hetzelfde, waarbij de maximering per (al dan niet herleid) tijdvak van een maand plaatsvindt.
Voorbeeld
Een werkgever heeft in de berekening van het voorschot, waarbij wordt uitgegaan van het tijdvak januari 2020, € 1.000.000 loonsom en een verwachte omzetdaling van 50%. Een aantal werknemers van deze werkgever verdient meer dan tweemaal het maximumdagloon. Daarvoor wordt gecorrigeerd. Daardoor daalt de in aanmerking te nemen loonsom naar € 955.000. Dat leidt tot een verwachte vaststelling van de subsidie van (0,5 x € 955.000 x 3 x 1,3 x 0,9) = € 1.676.025 in totaal. Hierop krijgt de werkgever een voorschot van 80%, zijnde € 1.340.820.
Bij de subsidievaststelling blijkt dat de gerealiseerde omzetdaling inderdaad 50% is. Voor de subsidievaststelling wordt in eerste instantie uitgegaan van dezelfde periode voor de loonsom als voor het voorschot.
Bij de subsidievaststelling wordt op die loonsom een correctie toegepast.
Er is er een zieke werknemer waarvoor de werkgever van het UWV op grond van een no-riskpolis een Ziektewetuitkering ontvangt. Na correctie hiervoor is de loonsom € 950.000 per maand.
Het eerste deel van de subsidievaststelling is daarom als volgt: 0,5 x 950.000 x 3 x 1,3 x 0,9 = € 1.667.250.
Daarna wordt gekeken of de loonsom in de subsidieperiode is gedaald ten opzichte van januari 2020. De loonsom van de maanden maart, april en mei 2020 bedraagt, na maximering en correctie voor uitkeringen, € 3.213.294.
In de loonsom van maart, april en mei zit echter ook de uitbetaling van vakantiebijslag,
à € 750.000. Ook daarvoor wordt gecorrigeerd, waardoor de loonsom uitkomt op € 2.463.294.
Omdat de loonsom over maart, april en mei lager is dan driemaal de loonsom in januari moet ook het tweede deel van de subsidievaststelling worden toegepast.
De subsidie wordt dus verlaagd met: ((950.000 x 3) – 2.463.294) x 1,3 x 0,9 = € 452.446
De subsidie wordt dus definitief vastgesteld op € 1.667.250 – € 452.446 = € 1.214.804.
Er wordt dus € 1.404.000 – € 1.214.804 = € 189.196 teruggevorderd.
Vier weken loonaangifte
Het voorbeeld gaat uit van aangiftetijdvakken van hele maanden. Werkgevers kunnen echter ook per vier weken loonaangifte doen. Voor deze werkgevers wordt de beste benadering genomen voor de periode 1 maart tot en met 31 mei, te weten: de derde tot en met vijfde vierwekenperiode van het jaar. Dat komt neer op de periode 24 februari tot en met 17 mei 2020.
Als vanwege vierwekenverloning moet worden uitgegaan van de periode van 24 februari tot en met 17 mei 2020, wordt de loonsom over die periode verhoogd met 8,33 procent (13/12e) om het loon om te rekenen naar dat van een maand.
Peildatum: 19 juli 2020
Ook in het kader van bepaling van de definitieve hoogte van de subsidie is voor de bepaling van de loonsom een peilmoment nodig. De uiterste aangiftedatum voor het vijfde aangiftetijdvak van een maand (mei) is 30 juni 2020; de uiterste aangiftedatum van het vijfde aangiftetijdvak van vier weken
is 17 juni.
Om enige speling te creëren is een peildatum vastgelegd van 19 juli 2020. Loonaangiften en eventuele correcties die na die dag zijn ingediend, worden dus niet meer meegenomen. Indien echter na de peildatum een correctie is doorgevoerd waarmee de loonsom naar beneden wordt bijgesteld, kan de minister besluiten die gewijzigde loonaangifte alsnog te gebruiken voor de subsidievaststelling.
Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid