De vragen betreffen het inkomensbeleid: het verkleinen van het fiscaal verschil tussen werknemers en zelfstandigen.
AOW-premiegrens
Met welk bedrag moet de arbeidskorting verhoogd worden, zodat werknemers geen AOW-premie meer betalen?
De AOW-premiegrens bedraagt in 2020 € 34.712.
Een werknemer met dat inkomen betaalt, op basis van de voorgenomen maatregelen uit het Belastingplan 2020, in 2020 in totaal € 7.233 inkomstenbelasting (IB) en premie volksverzekeringen (PVV, inclusief AOW-premie).
Als de arbeidskorting met € 7.233 extra verhoogd wordt, betaalt deze werknemer geen IB en PVV meer en dus ook geen AOW-premie.
Overigens geldt voor werknemers met een inkomen boven € 34.954 dat hun arbeidskorting afgebouwd wordt naarmate hun arbeidsinkomen hoger is. Aangezien zij minder recht hebben op arbeidskorting, betalen zij ook bij een extra verhoging van de arbeidskorting met € 7.233 nog wel AOW-premie.
Effecten
Gevraagd wordt om een exacte berekening van de effecten van de verhoging van de arbeidskorting en de verlaging van de zelfstandigenaftrek.
Door de introductie van een nieuw opbouwtraject in de arbeidskorting in 2020 hangt de precieze verhoging van de arbeidskorting af van de hoogte van het arbeidsinkomen.
In tabel 1 wordt de maximale beleidsmatige verhoging van de arbeidskorting getoond, die geldt voor arbeidsinkomens tussen circa € 35.000 en € 100.000. Verhogingen als gevolg van indexatie zijn hierin niet meegenomen.
Tabel 1 – beleidsmatige aanpassing in euro’s van zelfstandigenaftrek en maximale arbeidskorting (2020-2028)
Jaar | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 |
Zelfstandigenaftrek | -250 | -250 | -250 | -250 | -250 | -250 | -250 | -250 | -280 |
Arbeidskorting | +366 | +285 | +73 | – | – | – | – | – | – |
De bedragen in tabel 1 kunnen niet bij elkaar opgeteld worden, omdat aftrekposten een kleiner effect hebben op het netto-inkomen dan heffingskortingen. Het inkomenseffect van beide maatregelen hangt af van de hoogte van het inkomen.
In tabel 2 worden de inkomenseffecten van beide maatregelen weergegeven voor 2020 en structureel, voor drie verschillende inkomensniveaus: € 35.000, € 65.000 en € 120.000.
Tabel 2 – inkomenseffect in euro’s van beleidsmatige aanpassingen arbeidskorting en zelfstandigenaftrek
Arbeidsinkomen | 2020: verhoging AK* |
2020: verlaging ZA* |
structureel 2028: verhoging AK | structureel 2028: verlaging ZA |
€ 35.000 | +366 | -93 | +678 | -839 |
€ 65.000 | +366 | -93 | +724 | -839 |
€ 120.000 | 0 | -99 | 0 | -729 |
* AK = arbeidskorting, ZA = zelfstandigenaftrek
Tabel 2 laat niet het volledige beeld van alle maatregelen zien, omdat belastingplichtigen bijvoorbeeld ook nog kunnen profiteren van de verlaging van de tarieven in de inkomstenbelasting of de verhoging van de algemene heffingskorting.
Zelfstandigen
Zelfstandigen met een inkomen dat (vóór toepassing van bepaalde aftrekposten) geheel of gedeeltelijk in de vierde tariefschijf valt, ervaren dan weer een lastenverzwaring door de (aftrek)tariefmaatregel uit het Belastingplan 2019.
Per saldo gaan zelfstandigen er in de meeste gevallen tot en met 2028 niet op achteruit, afgezet tegen 2019. Uit tabel 2 valt echter niet te concluderen dat zelfstandigen structureel volledig gecompenseerd worden voor de verlaging van de zelfstandigenaftrek door alleen de verhoging van de arbeidskorting.
Nota n.a.v. verslag Belastingplan 2020
Inkomensbeleid 2020 – tweeschijvenstelsel, heffingskorting, arbeidskorting
Inkomensbeleid 2020 – voordeel voor werknemer, IB-ondernemer en dga