De werkgever had de bescheiden ingeleverd bij het kantoor van zijn accountant, waar de stukken in eerste instantie zijn zoekgeraakt. Dit betekent echter niet dat de overtreding hem niet valt te verwijten, aldus Rechtbank Rotterdam. De werkgever was hiervoor zelf verantwoordelijk.
Wat is de situatie?
Bij het bedrijf van de werkgever vond op 24 september 2016 een controle plaats. Op het moment van de controle waren in het bedrijf vier personen aan het werk. Deze vier personen zijn aangemerkt als werknemers in de zin van artikel 18b, derde lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml).
Bij brieven van 15 november 2016 en 7 december 2016 heeft de Inspectie SZW gevorderd dat de werkgever met betrekking tot de vier werknemers bescheiden zal verstrekken waaruit het loon, de vakantiebijslag en het aantal gewerkte uren over de periode van 1 september 2016 tot en met 31 oktober 2016 blijkt.
De bescheiden moesten worden verstrekt vóór 21 november 2016 respectievelijk vóór 12 december 2016. De Inspectie SZW heeft de bescheiden niet tijdig ontvangen.
De Inspectie SZW heeft bij brief van 14 februari 2017 de werkgever verzocht te verklaren waarom hij de bescheiden niet heeft verstrekt.
Op 9 maart 2017 heeft de Inspectie SZW een aantal bescheiden van werkgever ontvangen. Het betreft onder meer loonstroken en overzichten van het aantal door de vier werknemers gewerkte uren. In de begeleidende brief van werkgever staat dat hij de stukken van de vordering had aangeleverd bij het administratiekantoor dan wel aan een stagiair en de stukken waren zoek geraakt waardoor het administratiekantoor niets over de geleverde stukken wist.
Wat zegt de inspecteur?
Volgens de inspecteur heeft de werkgever artikel 18b, tweede lid, van de Wml overtreden. De overtreding kan de werkgever worden verweten.
Voor de hoogte van de boete is uitgegaan van de boetenormbedragen zoals opgenomen in de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2017 (Beleidsregel 2017).
Wat zegt de werkgever?
De werkgever heeft de gevraagde bescheiden tijdig aan de stagiair van het kantoor van zijn accountant gegeven. De bescheiden zijn hier zoek geraakt en daardoor niet op tijd doorgestuurd. Dit valt werkgever niet te verwijten.
De inspecteur had bij de beslissing op bezwaar moeten betrekken dat de gevraagde bescheiden alsnog zijn verstrekt en dat uit deze bescheiden blijkt dat het minimumloon en de minimumvakantiebijslag door werkgever zijn betaald.
De opgelegde boete is volgens hem disproportioneel in verhouding tot de overtreding. Hierbij is van belang dat werkgever te goeder trouw is geweest en dat het om zeer geringe loonbedragen gaat.
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 18b, tweede lid, van de Wml wordt als overtreding aangemerkt het door de werkgever desgevraagd niet of niet tijdig aan de Inspectie SZW verstrekken van bescheiden waaruit het aan de werknemer betaalde loon en de betaalde vakantiebijslag en het aantal door de werknemer gewerkte uren blijkt.
Voor iedere werknemer die het betreft wordt volgens de Beleidsregel 2017 een bestuurlijke boete opgelegd van € 12.000.
De boete wordt gematigd als de werkgever kan aantonen dat sprake is geweest van een arbeidsduur die korter was dan zes maanden.
De werknemers zijn geplaatst in de categorie voor de arbeidsduur van langer dan één maar korter dan drie maanden. Daarbij hoort een boetebedrag van € 7.000 per werknemer.
Omdat de werkgever een natuurlijk persoon is, heeft de inspecteur de boetenormbedragen vermenigvuldigd met 0,5. Dat leidt tot een boete van viermaal € 3.500, te weten: € 14.000. Het boetebedrag wordt verhoogd met 100 procent, omdat de werkgever in 2016 een bestuurlijke boete van
€ 2.400 opgelegd heeft gekregen wegens overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wml.
Zelf verantwoordelijk
Dat werkgever de bescheiden had ingeleverd bij het kantoor van zijn accountant, maakt niet dat de overtreding hem niet kan worden verweten. De werkgever was voor het tijdig verstrekken van de bescheiden aan de Inspectie SZW zelf verantwoordelijk. Het kan hem worden verweten dat hij niet heeft toegezien op tijdige doorzending van de bescheiden.
Matiging boete?
Nu de inspecteur het boetenormbedrag heeft vermenigvuldigd met 0,5 omdat werkgever een natuurlijke persoon is, kan alleen het feit dat het bedrijf van werkgever een kleine eenmanszaak met een beperkte omzet is, geen reden zijn voor matiging van de boete.
De rechtbank is echter van oordeel dat, ook wanneer uitsluitend het ‘oorspronkelijke’ boetebedrag van
€ 14.000 wordt bekeken, de boete, gelet op de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid, onevenredig hoog is.
De rechtbank oordeelt dat per werknemer een boete van € 1.000 evenredig is, dus € 4.000 in totaal. Dit bedrag moet, gelet op de recidiveregeling, worden verhoogd met 100%. Dat leidt tot een boete van
€ 8.000.
De rechtbank acht oplegging van een boete ter hoogte van dit bedrag passend en geboden.
Voor verdere matiging op grond van de financiële positie van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding. De werkgever heeft hiervoor onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële positie.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 1 november 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8591